Ingediend | 19 november 2018 |
---|---|
Beantwoord | 14 december 2018 (na 25 dagen) |
Indieners | Frank Futselaar , Kirsten van den Hul (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z21414.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-943.html |
Deze berichtgeving is gebaseerd op de Keuzegids Universiteiten 2019.
Ik realiseer mij dat er bij een opleiding die groeit een tijdelijk tekort aan docenten of faciliteiten kan optreden. Maar het beeld dat daar geschetst wordt van «Groeipijn bij de groten» behoeft enige nuancering. Bij het nader vergelijken van de gegevens in de Keuzegids met voorgaande Keuzegidsen blijkt dat slechts bij een enkele opleiding groei samengaat met een lagere score zoals de Keuzegids die hanteert.
Het beeld van een negatieve kwaliteitstrend door forse groei herken ik niet. Maar ik ben wel alert. Het is in eerste instantie aan universiteiten om ervoor te zorgen dat opleidingen, ook bij forse groei, voldoende gefaciliteerd worden om uitbreiding te realiseren.
In het hoger onderwijs wordt fors geïnvesteerd. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangegeven dat er in 2019 circa € 577 miljoen wordt geïnvesteerd in het hoger onderwijs.
De basiskwaliteit van het hoger onderwijs is op orde. Met de studievoorschotmiddelen kunnen instellingen extra investeren in kwaliteitsverbetering. Daarmee beoog ik een zichtbare kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs. We hebben met de kwaliteitsafspraken ervoor gekozen dat de afweging waarin extra geïnvesteerd wordt, wordt gemaakt op de instelling zelf in nauwe dialoog tussen bestuur, medezeggenschap en de brede onderwijsgemeenschap. Instellingen zelf weten namelijk het beste waar de kwaliteit van hun onderwijs het meest mee gediend is.
Kwaliteit is van vele factoren afhankelijk en hangt nauw samen met onder andere profiel, studentenpopulatie en context van instellingen. Er is daarom geen «one size fits all» benadering. Instellingen maken zelf keuzes.
De oordelen over het onderwijs uit onder andere de Keuzegids kunnen worden benut bij het gesprek tussen onder meer instellingsbestuur en medezeggenschap dat ook met het oog op de invulling van de kwaliteitsafspraken wordt gevoerd. Binnen deze afspraken kan worden ingezet op intensiever en kleinschalig onderwijs, onderwijsdifferentiatie, verdere professionalisering van docenten, passende en goede onderwijsfaciliteiten; meer en betere begeleiding van studenten en studiesucces inclusief doorstroom, toegankelijkheid en gelijke kansen.
Ik heb aangegeven onder voorwaarden open te staan voor het versneld inzetten van studievoorschotmiddelen. Voorlopig is nog niet duidelijk of een dergelijke kasschuif er daadwerkelijk komt.
Instellingen worden gecompenseerd voor de stijging van de studentenaantallen gebaseerd op het bedrag voor de onderwijsuitgaven per student in de begroting. Deze compensatie wordt toegevoegd aan de bekostiging van de instelling. Vervolgens is het zoals ook aangegeven bij mijn beantwoording op vraag 2 in eerste instantie aan universiteiten om ervoor te zorgen dat de opleidingen, ook bij forse groei, voldoende gefaciliteerd worden om uitbreiding te realiseren.
Nee, er zijn vanuit het ministerie geen streefcijfers over het maximum aantal studenten per hoorcollege.
Er is wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit blijkt dat de leeromgeving en de mogelijkheid voor studenten om een vruchtbare relatie op te bouwen met docenten en andere studenten essentieel zijn voor studiesucces. Het gaat er eerder om welke werkvorm wordt toegepast dan dat de groepsgrootte bepalend is. Een kleine groep biedt wel meer mogelijkheden voor het opbouwen van relaties en activerend onderwijs. Studenten kunnen meer worden uitgedaagd om mee te doen, om vragen te stellen, docenten kunnen uitgebreid feedback geven op opdrachten. Ook grootschalige opleidingen worden vaak opgedeeld in kleinschalige werk- en tutorgroepen om deze binding te bevorderen.
Nee, het is niet bekend wat het lesgeven op een noodlocatie zoals een bioscoopzaal of het volgen van een college via een videoscherm in een tweede zaal, doet met de leerprestaties. Dat zal mede afhangen van de werkvorm die de docent toepast en de specifieke leerdoelen.
Het beeld van een dalende kwaliteit herken ik niet. Het verschil in tarieven bestaat vanwege een kostenverschil tussen de verschillende typen opleidingen. De ene opleiding kan met een lager tarief een kwaliteitsniveau behalen waarvoor een andere (duurdere) opleiding een hoger tarief nodig heeft.
Ik heb de commissie Van Rijn, die gaat adviseren over een herziening van de bekostiging van hoger onderwijs en onderzoek, onder andere gevraagd om te kijken naar (kosten)ontwikkelingen bij verschillende typen opleidingen.
Groei hoeft niet tot een slechtere kwaliteit van het onderwijs te leiden. Grootschalige opleidingen kunnen bijvoorbeeld de opleiding kleinschalig organiseren (klein binnen groot). Wel zijn er aandachtspunten. Als een opleiding snel groeit dan kan er (tijdelijk) een tekort aan docenten of faciliteiten zijn. De invoering van 1 mei als datum als uiterste inschrijfdatum voor studenten, biedt mogelijkheden eerder zicht te hebben op een eventuele groei in aantal studenten, en daarmee het tijdig aantrekken van extra docenten en reserveren van extra onderwijsruimten.
De versterking van internationale dimensies in het onderwijs heeft toegevoegde waarde voor de student, de onderwijsinstelling en voor de Nederlandse kenniseconomie, zoals ook is geschetst in de Kamerbrief «Internationalisering in evenwicht» van 4 juni jl. De snelheid waarmee de internationale dimensie een plek vindt in de verschillende onderwijssectoren verschilt. Met name in het hoger onderwijs, en specifiek in het wetenschappelijk onderwijs, kent de toenemende internationalisering ook keerzijden en lijkt op sommige plekken de grens te zijn bereikt. Daar wil ik mijn ogen niet voor sluiten en daarom heb ik in de Kamerbrief uit juni maatregelen aangekondigd gericht op het bewaken van de balans. In de kern gaat het om een kwalitatieve invulling van de vraagstukken rondom internationalisering, waarbij kwaliteit van het onderwijs voorop staat, taalbeleid bewust gevoerd wordt en toegankelijkheid gewaarborgd is. Momenteel wordt hard gewerkt aan het wetsvoorstel dat voortvloeit uit deze Kamerbrief.