Ingediend | 15 november 2018 |
---|---|
Beantwoord | 14 december 2018 (na 29 dagen) |
Indieners | Peter Kwint , Sandra Beckerman |
Beantwoord door | Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z21164.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-944.html |
Ik heb het bericht gelezen en ik vind het bericht met name schrijnend voor de betrokken school en haar leerlingen.
Signalen over stijgende bouwkosten voor schoolgebouwen komen mij ook ter ore, zowel van schoolbesturen als van gemeenten. Het is duidelijk dat de bouwmarkt momenteel in een fase verkeert van stijgende kosten. Dat door stijgende prijzen aanbestedingen mislopen is op zichzelf overigens niet een onbekend fenomeen, maar dat geldt ook voor het omgekeerde effect: gunstig verlopen aanbestedingen met lager dan verwachte prijzen tijdens laagconjunctuur.
In het raadsvoorstel van de gemeente De Bilt is ook sprake van wijzigingen in wet- en regelgeving tussen 2010 en 2017 die tot stijgende bouwkosten hebben geleid. Aannemelijk is dat hier gedoeld wordt op de aanscherping van de energieprestatiecoëfficient voor nieuwe schoolgebouwen op 1 januari 2015. Andere wijzigingen in de bouwregelgeving voor scholenbouw in deze periode waren beperkt.
Verder worden over scholenbouw geen specifieke gegevens bijgehouden. Scholenbouw (en -renovatie) wordt op decentraal niveau aanbesteed, zowel door gemeenten als door schoolbesturen.
De bouwkosten stijgen jaarlijks. Vanaf 1995 heeft het CBS een index voor de totale bouwkosten. Deze bevat de componenten loon en materiaal. Gerekend vanaf het jaar 2000 zijn de bouwkosten met 45,9% gestegen. Alleen in het jaar 2013 (dieptepunt crisis) bleven de bouwkosten gelijk.
Wat betreft loonkosten is er een gelijkmatige stijging terwijl de kostenindex voor materiaal meer volatiel is en voor de periode vanaf 2014 een sterkere stijging laat zien.
Het CBS heeft geen aparte index voor de bouwkosten van schoolgebouwen.
Zie antwoorden 2 en 3.
In het gemeentefonds bestaat geen specifiek budget onderwijshuisvesting. Wel wordt in de algemene uitkering rekening gehouden met gemeentelijke uitgaven die samenhangen met schoolgebouwen en stichtingskosten voor nieuwe gebouwen.
In de verdeling van het gemeentefonds wordt niet gekeken naar de uitgaven van individuele gemeenten, maar naar de structurele uitgaven van groepen van gemeenten. Indien blijkt dat het uitgavenniveau op een structureel hoger niveau komt te liggen – wat blijkt uit de jaarlijkse periodieke onderhoudsrapporten (POR) – dan is dit aanleiding om nader onderzoek te doen naar de achtergrond daarvan.
Uit het POR 2019 blijkt niet dat gemeenten meer uitgeven dan waar het verdeelmodel rekening mee houdt. Dit maakt dat er, op basis van het POR, geen reden is voor aanpassingen de verdeling. Van het ophogen van het macrobudget kan geen sprake zijn want stijgende kosten worden meegenomen in de normeringssystematiek.
Recent is het Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse basisscholen van start gegaan, gericht op de ontwikkeling van repeteerbare verduurzamingsconcepten voor de renovatie van basisscholen tegen lagere kosten. Verder zie ik geen mogelijkheden om de stijgende kosten van scholenbouw als gevolg van marktontwikkelingen in te perken.
Het binnenklimaat van scholen is een belangrijk thema, dat niet alleen effect heeft op de gezondheid, maar ook op de leerprestaties van leerlingen.
Om schoolbesturen en gemeenten te ondersteunen bij hun wens om de kwaliteit van de huisvesting te verbeteren, is een aantal pilotprojecten opgezet, zoals de Green Deal Scholen. In het in antwoord 6 genoemde Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse basisscholen leren gemeenten en schoolbesturen hoe een bestaand schoolgebouw succesvol van het aardgas af kan worden gehaald, hoe het binnenklimaat verbeterd kan worden en de energierekening omlaag kan gaan.
Ik kan u in dit verband wijzen op het rapport «Monitor onderwijshuisvesting po-vo», in opdracht van mij opgesteld, in september 2017 gepubliceerd en ook naar uw Kamer verzonden. Uit dit rapport blijkt, op basis van een uitgebreide steekproef, dat het onderhoudsniveau van schoolgebouwen overwegend voldoet. Dat laat onverlet dat het mogelijk is dat op individuele basis (hardnekkige) problemen kunnen ontstaan.
Ja.
Schimmel- en vochtproblemen doen zich in de regel voor als er sprake is van achterstallig onderhoud en zijn te voorkomen met een gedegen onderhoudsprogramma, bijvoorbeeld middels een Meerjaren Onderhoudsplanning (MOP).
In voorkomende gevallen gebeurt het wel, dat in afwachting van nieuw- of verbouw het onderhoudsprogramma wordt stopgezet. Hier is bijvoorbeeld ook sprake van in het door u aangehaalde voorbeeld in De Bilt. In dergelijke gevallen is er een grotere kans op incidentele of structurele problemen met vocht en schimmel. Dat dit een veel voorkomend probleem zou zijn blijkt echter niet uit de Monitor onderwijshuisvesting.
In eerste instantie is het aan scholen zelf om onderhoud te plegen en vocht en schimmel buiten te houden. Indien de aard van de problemen daartoe aanleiding geeft, kan het schoolbestuur in overleg treden met de gemeente over mogelijke oplossingen.
Ja, scholen beschikken reeds sinds de decentralisatie over een budget voor binnenonderhoud en sinds 2015, na een uitname uit het gemeentefonds, eveneens over de middelen voor het buitenonderhoud.
Informatie die beschikbaar is over de toereikendheid van de bekostiging voor het onderhoud laat zien dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om de schoolgebouwen te onderhouden. De monitor onderwijshuisvesting laat zien dat de staat van het onderhoud over het algemeen niet slecht is en dat tijdig onderhoud wordt gepleegd.