Ingediend | 11 juli 2018 |
---|---|
Beantwoord | 11 september 2018 (na 62 dagen) |
Indiener | Peter Kwint |
Beantwoord door | Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z13943.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-3160.html |
Ja.
Allereerst vind ik het belangrijk om te benadrukken dat – in tegenstelling tot wat soms aangenomen wordt – de ontwikkelteams geen definitieve onderwijsdoelen of eindexamenprogramma’s ontwikkelen. Hiervoor is nadrukkelijk vanaf medio 2019 een verdere uitwerking nodig op basis van de bouwstenen die nu worden ontwikkeld. Dat neemt niet weg dat ook de uitwerking van de bouwstenen een vrij complexe taak is. Om die reden zijn de betrokken leraren en schoolleiders zorgvuldig voor deze opgave geselecteerd en krijgen de teams (vakinhoudelijke en procesmatige) ondersteuning. Ook wordt op basis van de tussenproducten en de ervaringen van de ontwikkelteams periodiek afgewogen of de opdracht van de ontwikkelteams passend is bij de beschikbare tijd en capaciteit (zie ook het antwoord op vraag 9). Zo bleek na de eerste ontwikkelsessies dat de beschikbare ontwikkeltijd (te) krap was. Hierop is op advies van de CG besloten om de ontwikkeltijd voor de teams te verruimen. De resultaten van de ontwikkelfase worden conform planning nog wel in het voorjaar van 2019 opgeleverd. Ik heb er vertrouwen in dat deze termijn haalbaar is.
De kracht van deze curriculumherziening is dat het onderwijsaanbod integraal tegen het licht wordt gehouden. Op die manier kan de doorgaande leerlijn en de relevantie voor leerlingen worden versterkt. De opdracht van de ontwikkelteams hierbij is om bouwstenen voor een vernieuwd curriculum te ontwikkelen. Deze opbrengsten vormen het gemeenschappelijke vertrekpunt om in de daaropvolgende fase een nadere uitwerking te maken. De bouwstenen kunnen immers niet één op één worden vertaald naar nieuwe eindtermen voor de bovenbouw van het vo. Voor de uiteindelijke uitwerking geldt dat deze eindtermen – net zoals dat nu het geval is – per vak worden beschreven. In de uitwerking van deze eindtermen wordt wel getracht de samenhang te versterken. Zo kan er worden gekeken naar overlap en synergie binnen de examenprogramma’s waarbij de eigenheid van vakken behouden blijft. Dit betekent dat in de volgende fase (de breedte van) de vakinhoud een stevige plek heeft.
Om de gemeenschappelijke kern te beschrijven is uiteraard – reeds in deze fase – vakinhoudelijke expertise benodigd. Daar is in het lopende proces op verschillende manieren in voorzien. Zo zijn de vakverenigingen betrokken geweest bij de selectie van de ontwikkelteamleden, waarvan degenen uit het vo vakdocenten zijn. Daarnaast hebben zij voor de start van de teams visies op het leergebied aangeleverd. De vakverenigingen leveren feedback op de tussenproducten en dit wordt ook opgepakt door de teams. Ten slotte wordt nu voor elk ontwikkelteam een vakinhoudelijke kring ingesteld met vakexperts die reflecteren op de vakinhoudelijke kwaliteit en hun inzichten meegeven aan de ontwikkelteams. Daarnaast wordt geëvalueerd wat er aanvullend nodig is om de vakinhoud goed te borgen.
Toetsing en examinering is het sluitstuk van het onderwijs en volgt daarmee (op) de onderwijsinhoud. In die zin is het vanzelfsprekend dat eerst de inhoud wordt geconcretiseerd waarna de consequenties voor (de inhoud van) toetsen en examens worden uitgewerkt. Ervaringen uit binnen- en buitenland laten echter ook zien dat inhoudelijke vernieuwingen in de school- en lespraktijk kunnen worden belemmerd door onvoldoende aandacht voor een meebewegende toets- en examenpraktijk. De Coördinatiegroep – en niet de ontwikkelteams – verkent daarom samen met relevante partijen in het onderwijsveld welke aandachtspunten hierbij bestaan voor het vervolg van de herziening. De concrete betekenis voor toetsing en examinering wordt echter pas na afronding van de ontwikkelfase en politieke besluitvorming hierover uitgewerkt.
Ja, de motie Bisschop/Bruins is – net als andere moties en toezeggingen die betrekking hebben op de curriculumherziening – expliciet meegegeven in de opdracht aan de ontwikkelteams.4 Om de vraag welke positie afzonderlijke vakken innemen goed te kunnen beantwoorden, maak ik een onderscheid tussen het formele of landelijke curriculum (kerndoelen, eindtermen en referentieniveaus) enerzijds en het curriculum zoals dat op school vorm krijgt anderzijds. In het formele curriculum worden in Nederland voor het po en voor de onderbouw van het vo geen vakken voorgeschreven, maar enkel kerndoelen per leergebied. Alleen de bovenbouw in het vo kent formeel afzonderlijke vakken. In de praktijk zijn er scholen die het onderwijs – ook in het po en de onderbouw van het vo – in afzonderlijke vakken organiseren en anderen die ervoor kiezen om vakoverstijgend les te geven. Deze keuze is aan de school en dat blijft ook zo. Deze herziening ziet namelijk niet toe op de wijze waarop het curriculum op school moet worden aangeboden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Bij de indeling van de ontwikkelteams is gekozen voor de bestaande ordening van de kerndoelen in de onderbouw van het vo. De bouwstenen die momenteel door deze teams worden ontwikkeld vormen het vertrekpunt om in de daaropvolgende fase een nadere uitwerking naar nieuwe onderwijsdoelen te maken (zie vraag 3).
Het ligt daarbij in de rede om vanuit het oogpunt van samenhang voor het po en onderbouw vo deze onderwijsdoelen – net zoals nu het geval is – per leergebied uit te werken. Voor de bovenbouw vo geldt dat de uitwerking naar afzonderlijke vakken zal blijven bestaan. Streven daarbij is wel om de onderlinge samenhang tussen die vakken bijvoorbeeld per leergebied te versterken, omdat dit – zo stellen ook de vakverenigingen in de door u aangehaalde brief – leidt tot meer betekenisvolle kennis, en het scholen de ruimte biedt om het aanleren van die (vak)kennis op meerdere manieren te organiseren. Het beschrijven van grote opdrachten per leergebied kan hier een bijdrage aan leveren.
De ontwikkelteams gaan niet over de wijze waarop het (vernieuwde) curriculum op school moet worden aangeboden. Het is daarmee niet aan het ontwikkelteam om te stellen dat Mens en Maatschappij – of welk ander thema dan ook – in één vak moet worden gegeven. De visie van dit ontwikkelteam is naar aanleiding van de feedbackrondes inmiddels ook hierop aangepast.
Zie antwoord op vraag 5.
Recent zijn in het vmbo alle beroepsgerichte vakken vernieuwd. De curriculumherziening ziet voor het vmbo uitsluitend toe op de algemeen vormende vakken. Na afronding van deze herziening is het curriculum voor het vmbo daarmee over de volle breedte geactualiseerd. De actualisatie van de algemeen vormende vakken is ook belangrijk met het oog op de aansluiting op het mbo en het havo. Om deze aansluiting te verbeteren is vooruitlopend op curriculum.nu – en conform de motie Van Meenen – overigens eerder besloten om voor de vakken Nederlands, aardrijkskunde en maatschappijkunde in het vmbo de syllabi versneld te actualiseren.6 De vernieuwing van de eindexamenprogramma’s loopt – ook voor deze vakken – mee in de curriculumherziening.
Het is voor het eerst in Nederland dat het curriculum integraal wordt herzien. Dit biedt duidelijke voordelen, bijvoorbeeld voor het versterken van de doorgaande leerlijn en het voorkomen van overladenheid. Het is tegelijkertijd daarmee ook een leerproces dat – hoewel gestoeld op ervaringen uit het buitenland – gaandeweg wordt vormgegeven en bijgestuurd. Dit maakt dat we gedurende de herziening wel signalen over het verloop van het proces ontvangen. Deels is dit inherent aan de aard en inhoud het proces: inhoudelijke keuzes leiden immers al snel tot discussie. Tegelijkertijd komt het voor dat er meer fundamentele punten worden gesignaleerd. Indien nodig wordt op basis van deze signalen het proces bijgesteld. Voorbeelden hiervan zijn de genoemde verlenging van de ontwikkelfase en het instellen van vakinhoudelijke kringen per ontwikkelteam. Naar aanleiding van de brief van het Platform VVVO treedt de Coördinatiegroep met hen in overleg over het proces.
Nee, die mening deel ik niet. Voor het eerst in Nederland leggen leraren en schoolleiders – in nauwe samenwerking met ontwikkelscholen en curriculumexpert – de basis voor een vernieuwd curriculum. Uit de verklaring van het Platform VVVO leid ik af dat zij het belang van de herziening onderschrijven en ook graag met de Coördinatiegroep in gesprek willen over het vervolg. Overigens heeft het onderwijsveld reeds vanaf de start van de ontwikkelfase een leidende rol. Ook de vakinhoudelijke verenigingen en het vervolgonderwijs zijn hierbij actief betrokken. Hun rol zal vanzelfsprekend bij de verdere vormgeving en uiteindelijke vaststelling van het curriculum in de bovenbouw VO in belang toenemen. Deze rol zal nader met hen worden afgestemd.
Wat betreft de opdracht van de ontwikkelteams geldt dat een duidelijk kader – of format zoals u dat noemt – essentieel is om tot (vergelijkbare) resultaten te komen die een goede basis bieden voor uitwerking naar een formeel nieuw curriculum. Binnen dit kader hebben de ontwikkelteams vrijheid om de bouwstenen uit te werken en op basis van de feedback verder aan te scherpen. Ik heb er vertrouwen in dat hierbij sprake is van een goede balans tussen voldoende richting en ruimte. Ik houd om die reden dan ook vast aan de opdracht voor de ontwikkelteams (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3).