Ingediend | 20 juni 2018 |
---|---|
Beantwoord | 3 december 2018 (na 166 dagen) |
Indiener | Vera Bergkamp (D66) |
Beantwoord door | Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z11912.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-824.html |
Ja.
Een kind heeft recht om zoveel mogelijk op te groeien bij zijn eigen ouder(s) en om te weten van wie het afstamt. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik vinden het daarom van belang dat onbedoelde zwangerschappen zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiertoe heeft de Staatssecretaris van VWS ook een plan gelanceerd waarover hij uw Kamer bij brief van 11 september 2018 heeft geïnformeerd.2
Daarnaast moeten vrouwen die toch onbedoeld zwanger raken en die afstand willen doen van hun kind in een zo vroeg mogelijk stadium worden begeleid. Het Ministerie van VWS ondersteunt hiervoor de kennis- en expertise-infrastructuur via instellingssubsidies aan de hulpverlening. Gemeenten zorgen voor de uitvoering op lokaal niveau.
Een aantal vrouwen wendt zich niet tot de reguliere hulpverlening, maar maakt gebruik van de diensten die Stichting Beschermde Wieg aanbiedt. De stichting doet dat samen met een aantal ziekenhuizen. Uit de gesprekken met en informatie van Stichting Beschermde Wieg begrijp ik dat vrouwen hiervoor om diverse redenen kiezen. Als reden benoemden zij de behoefte aan meer garantie op geheimhouding van hun zwangerschap en identiteit en aan eerdere negatieve ervaringen met hulpverlening of het feit dat de website van de stichting hen aansprak. Uit die gesprekken is mij ook gebleken dat de stichting inmiddels niet alleen een vorm van geheimhouding biedt, maar zich ook inspant om de vrouw te bewegen de opvoeding van het kind op zich te nemen dan wel haar gegevens achter te laten, zodat het kind op enig moment zijn afstamming alsnog kan achterhalen. Daarmee krijgt de bevalling feitelijk de kenmerken van een bevalling onder pseudoniem.
De Staatssecretaris van VWS en ik zien dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek. Wij zetten in op preventie en op versterking van de samenwerking tussen alle betrokken actoren, inclusief Stichting Beschermde Wieg.
Zie antwoord vraag 2.
Er is in de praktijk geen sprake meer van het «neerleggen van baby’s in een vondelingenkamer». Uit het overzicht van Stichting Beschermde Wieg over de periode september 2014 tot januari 2018 blijkt dat de stichting in samenwerking met ziekenhuizen 19 zwangere vrouwen heeft geholpen om beschermd te bevallen».3 Hierbij zijn de moeder en haar identiteit bekend bij deze stichting. In één geval zou de vrouw uiteindelijk hebben besloten geheel anoniem te blijven. Ook in die casus is het kind overgedragen aan het ziekenhuis en dus niet te vondeling gelegd.
Artikel 7 van het IVRK behelst onder andere het recht van het kind om, voor zover mogelijk, zijn of haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden. Voor zover de gegevens over afstamming voor het kind op een later moment te raadplegen zijn, biedt artikel 7 IVRK enige ruimte aan bevallen onder pseudoniem. Het Kinderrechtencomité heeft zich in het verleden in de beoordeling van diverse landen wel zeer kritisch geuit over anoniem bevallen, omdat de moeder dan in het geheel niet bekend is. Het te vondeling leggen van een kind is strafbaar op grond van artikel 256 Sr. Zoals eerder aan uw Kamer is bericht4 lijken de mogelijkheden om iemand die een vondelingenkamer beschikbaar stelt tegen te houden vooralsnog beperkt. Van belang is daarbij dat «het te vondeling leggen» impliceert dat een kind hulpeloos wordt achtergelaten. Bij de vondelingenkamers is dat niet het geval. Het kind wordt opgevangen en verzorgd; evenals desgewenst de moeder.
Strafbaar is ook het opzettelijk onzeker maken van iemands afstamming. Dit feit is als «verduistering van staat» strafbaar gesteld (artikel 236 Sr.). Door het te vondeling leggen, kan de afstamming van het kind niet worden bepaald en vastgelegd in een geboorteakte. Vervolging op grond van verduistering van staat is pas mogelijk nadat in een procedure bij de civiele rechter een onherroepelijke uitspraak is gedaan over de staat van het kind. Daarna kan het openbaar ministerie beslissen of het concrete geval voldoende grond geeft voor strafrechtelijke vervolging. Dit maakt de vervolging complex; er heeft tot nu toe dan ook geen vervolging op basis van dit artikel plaatsgevonden.
Het is aan het openbaar ministerie voorbehouden om in elk afzonderlijk geval te beoordelen of strafrechtelijke vervolging van een persoon die een kind te vondeling heeft gelegd opportuun is. Ten aanzien van vrouwen die onbedoeld zwanger zijn geraakt, wil ik samen met de Staatssecretaris van VWS inzetten op preventie. Ik verwijs in dit verband naar de voormelde brief van de Staatssecretaris.5
Een (internationaal) onderzoek hiernaar is mij niet bekend. Wel heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming in het advies van 30 juni 2014 aandacht besteed aan ervaringen met vondelingenkamers in het buitenland. Daarnaast is, zoals aan uw Kamer eerder is bericht6, over neonaticide een aantal (wetenschappelijke) artikelen geschreven en zijn enkele onderzoeken gedaan of gaande. Een van de bevindingen is dat in vrijwel alle gevallen sprake is van een psychiatrische stoornis bij de moeder, die niet gauw geneigd zal zijn om prenatale zorg in te roepen. De situatie in Nederland laat zien dat – ook met het toenemend aantal vondelingenkamers – het aantal te vondeling gelegde kinderen en het aantal levenloos gevonden kinderen op hetzelfde niveau blijft. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om hiernaar nader onderzoek te doen.
Het is wenselijk, mede gelet op art. 7 IVRK, dat de gegevens van de moeder op een wijze worden bewaard, die waarborgen voor consultatie door het kind op termijn biedt. Het is de vraag of de bewaring van de gegevens door een notaris zoals Stichting Beschermde Wieg thans doet, daaraan voldoende tegemoetkomt. De Stichting geeft aan dat de gegevens van de moeder voor het kind vanaf zestienjarige leeftijd te raadplegen zullen zijn, maar of dat het geval is hangt af van de mate waarin de stichting in staat is daarvoor een duurzame oplossing te vinden en het kind daarvan in kennis te stellen. Dat maakt de voorziening mogelijk kwetsbaar waar het gaat om het recht van het kind om zijn afstamming te kennen. Ik ga daarom met Stichting Beschermde Wieg en de andere betrokken instanties bespreken op welke wijze de afstammingsgegevens goed kunnen worden beheerd en geborgd kan worden dat deze op langere termijn toegankelijk zijn en blijven en geraadpleegd kunnen worden door de betrokken kinderen. De eventuele rol die SDKB daarin kan vervullen zal daarbij aan de orde komen.
Voor wat betreft de veiligheid van informatie bij de SDKB is het volgende relevant. De Stichting heeft een aantal uitvoeringstaken overgedragen aan het CIBG, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS die een aantal registers, waaronder het BIG-register, in beheer heeft. De gegevens van de SDKB worden eveneens door het CIBG bewaard en beheerd. De rijksoverheid, en daarmee ook het CIBG, is gebonden aan het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst (het Besluit VIR). Het Besluit VIR bevat een zorgplicht voor de overheid om de beveiliging van informatiesystemen en de daarin opgeslagen informatie te borgen. Rijksbreed wordt de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) gebruikt om de beveiliging, als bedoeld in het VIR, concreet in te richten. De BIR is gebaseerd op de internationaal gehanteerde frameworks voor informatieveiligheid (te weten: de ISO-standaarden 27001 en 27002). Daarnaast houden de SDKB en het CIBG zich uiteraard aan de toepassing en naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Alleen in voorkomende gevallen waarin de SDKB onverkort een wettelijke verplichting dient na te komen, worden persoonsgegevens met derden gedeeld. De vertrouwelijkheid en veiligheid van informatie zijn dan ook voldoende geborgd.
Zie antwoord vraag 8.
Zie antwoord vraag 8.
Ja. Uw Kamer ontvangt de brief gelijktijdig met deze antwoorden.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Bergkamp (D66) van uw Kamer aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht de opening van nog een vondelingenkamer in Nederland (ingezonden 20 juni 2018) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.