Ingediend | 13 juni 2018 |
---|---|
Beantwoord | 27 juni 2018 (na 14 dagen) |
Indiener | Kirsten van den Hul (PvdA) |
Beantwoord door | Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
Onderwerpen | gezin en kinderen onderwijs en wetenschap organisatie en beleid sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z11201.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-2566.html |
Ja.
De gemeente Rotterdam geeft aan op dit moment geen terugloop in de deelnamecijfers te zien. Wel lijkt er een terugloop in het aantal nieuwe aanmeldingen voor de toekomst. De gemeente is in overleg met stichting Peuter&Co om dit signaal te onderzoeken en eventuele oorzaken hiervan te achterhalen.
In het rapport «Monitor bereik van voorschoolse voorzieningen in NL 2017» van Bureau Buitenhek is het landelijke bereik onderzocht. Daarin zijn ook gemeenten onderzocht waar ouders toentertijd al kinderopvangtoeslag konden aanvragen. Uit het monitorrapport blijkt geen landelijke trend van ouders die afhaken vanwege de inkomensafhankelijke toeslagaanvraag.
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 vermeld, blijkt de terugloop in deelnamecijfers niet uit de informatie die ik van de gemeente Rotterdam heb ontvangen. Ook zijn er tot nu toe geen gegevens die duiden op een verband tussen de inkomensafhankelijke bijdrage en eventuele teruglopende aanmeldingen van kinderen uit achterstandsgezinnen. Het is uiteraard belangrijk dat gemeenten dit goed in de gaten houden. De Staatssecretaris van SZW informeert de Kamer binnenkort over het harmonisatiebeleid van gemeenten en eventuele effecten op deelname.
Met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk werd een gelijke financiële toegankelijkheid van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voor werkende ouders beoogd. Werkende ouders krijgen sinds 1 januari 2018 ook kinderopvangtoeslag voor het gebruik van peuterspeelzaalwerk. Voor peuterspeelzaalwerk zijn ook de kwaliteitseisen gelijk getrokken aan die voor kinderopvang. De harmonisatie is daarmee vooral gericht op financiële en kwalitatieve gelijkschakeling van verschillende voorschoolse voorzieningen voor werkende ouders en niet om kinderen uit verschillende achtergronden bij elkaar te brengen. Het is voor gemeenten wel mogelijk om zowel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand als andere kinderen een voorschools aanbod te doen. De kinderen kunnen allemaal op dezelfde opvang zitten.
Gemeenten bepalen zelf op welke wijze het voorschoolse aanbod wordt vormgegeven. De harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk is voor sommige gemeenten aanleiding geweest om het beleid voor voorschoolse educatie aan te passen. Gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen werkende ouders van doelgroeppeuters kinderopvangtoeslag aan te laten vragen voor voorschoolse educatie. Dit is geen verplichting vanuit het Rijk. Bij kinderopvangtoeslag hoort een landelijk vastgestelde inkomensafhankelijke bijdrage.
Een gemeente kan ervoor kiezen het aanbod voor ouders van doelgroepkinderen op andere wijze te organiseren en te bekostigen, waarbij bijvoorbeeld geen gebruik wordt gemaakt van kinderopvangtoeslag. In dat geval kunnen zij ervoor kiezen om wel of geen ouderbijdrage te vragen. Het merendeel van de gemeenten kiest ervoor wel een ouderbijdrage te vragen.
Overigens zijn de kosten van deelname aan de voorschool in Rotterdam voor ouders in de laagste inkomenscategorie nauwelijks toegenomen.
Zie het antwoord op vraag 3.
Het kabinet kiest voor een gerichte en doelmatige investering in kinderen met risico’s op onderwijsachterstanden, dus voor kinderen die het echt nodig hebben. Het staat gemeenten vrij om zelf hun doelgroep voor voorschoolse educatie te bepalen. Ook kunnen zij beslissen kinderen die niet tot de doelgroep behoren vanuit de eigen middelen een aanbod te doen in dezelfde voorziening.