Ingediend | 30 mei 2018 |
---|---|
Beantwoord | 19 juni 2018 (na 20 dagen) |
Indieners | Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
Beantwoord door | Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z09985.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-2476.html |
Ik ben het eens met het standpunt van de gemeente Enschede over de door haar gewenste rol in de vergunningenprocessen voor de zoutwinning. In de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet is de adviesrol voor gemeenten bij de afgeving van vergunningen bij mijnbouwprojecten wettelijk vastgelegd.
In 2011 heeft het Duitse bedrijf Salzgewinnungsgesellschaft Westfalen (SGW) een winningsvergunning voor zout aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. Als onderdeel van de toenmalige formele procedure is hierover advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO, de provincie Overijssel en de Mijnraad. De provincie Overijssel heeft op 6 februari 2013 aangegeven geen advies te willen geven. Op basis van de ontvangen adviezen is de winningsvergunning voor zout in 2014 aan SGW verleend. Dit besluit is conform de toen gebruikelijke procedure gepubliceerd in de Staatscourant en opgenomen in het vergunningenoverzicht op www.nlog.nl. De winningsvergunning wordt sinds 2014 jaarlijks vermeld in het jaarverslag «Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland». Via dit jaarverslag worden alle opsporings-, winnings- en opslagactiviteiten in Nederland en het Nederlandse deel van het Continentaal plat, vallend onder het regime van de Mijnbouwwet, gezamenlijk gerapporteerd.
Ik heb geen correspondentie gevonden waaruit is gebleken dat de gemeente in 2011 en 2014 is geïnformeerd over respectievelijk de aanvraag en het besluit omtrent het winningsplan van SWG. Destijds had een gemeente geen formele rol in de procedure en werden de regionale aspecten betrokken via het adviestraject van de provincie. Dat is, zoals hierboven al genoemd, nu anders.
Tot 1 januari 2017 waren de gemeenten geen formele adviseur op basis van de Mijnbouwwet in het vergunningenproces voor mijnbouwactiviteiten. Met de gewijzigde mijnbouwwet hebben de gemeenten een formele rol (gecoördineerd door de provincie) bij de vergunningverlening voor een winningsvergunning als een eigenstandige adviesrol bij het winningsplan. De procedure van het winningsplan, dat goedgekeurd moet zijn voordat het zout gewonnen kan worden, volgt de uitgebreide voorbereidingsprocedure, wat betekent dat iedereen de mogelijkheid krijgt zienswijzen in te dienen. Als onderdeel van deze procedure wordt vooroverleg gevoerd met de provincie, betrokken gemeenten en waterschappen en worden er voor de bewoners informatieavonden georganiseerd.
Daarnaast heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om de voorgestane zoutwinningslocaties planologisch in te passen. Dit kan met een door de gemeenteraad vast te stellen bestemmingsplan of met de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen indien een omgevingsvergunning voor planologische inpassing wordt aangevraagd.
In de oude en ook in de gewijzigde Mijnbouwwet waren en zijn er voor SodM en de Mijnraad geen beperkingen of verplichtingen opgenomen ten aanzien van contacten met de regionale overheden. Het staat de toezichthouder en de Mijnraad vrij om naar eigen inzicht met een ieder te overleggen. Ik laat dit ter beoordeling over aan SodM en de Mijnraad.
Nee, die mening deel ik niet. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is conform de Mijnbouwwet bevoegd om besluiten te nemen over mijnbouw. Dergelijk besluiten kunnen ingrijpend zijn en daarom worden zorgvuldige procedures gevolgd, waarbij advies wordt gevraagd aan SodM, TNO, Technische commissie bodembeweging, gemeenten, waterschappen en de provincie. De belangen van de gemeenten zijn niet de enige belangen die bij deze besluiten spelen, en daarom is het passend dat de afweging op nationaal niveau wordt gemaakt.
SodM heeft op 31 mei 2018 het rapport «Staat van de sector Zout»2 gepubliceerd. In het rapport worden de risico’s van de zoutwinning benoemd en geeft de toezichthouder aanbevelingen aan de desbetreffende bedrijven en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ik heb voor dit antwoord gebruik gemaakt van informatie uit de «Staat van de sector Zout» en een brief3 aan uw Kamer over de zoutcavernes in Twente.
Zout wordt in Nederland gewonnen door oplosmijnbouw, waarbij in de bodem holtes (cavernes) ontstaan die gevuld zijn met pekel. De belangrijkste risico’s hangen samen met bodemdaling en verontreinigen van de bodem. De zoutwinning leidt altijd tot een zekere mate van bodemdaling, die in de meeste situaties goed in te schatten en te volgen is. Bodemdaling kan in bepaalde mate wel negatieve effecten hebben op de waterhuishouding en de infrastructuur in het gebied. Om die reden wordt dan ook een maximum gesteld aan de bodemdaling, waarbij de te verwachten negatieve effecten niet of in acceptabele mate aanwezig zijn. Tijdens de winning is de bodemdaling redelijk goed voorspelbaar, en wordt gemeten volgens een verplicht meetplan. De winning stopt voordat de maximaal toegestane bodemdaling is bereikt.
SodM geeft aan dat bodemdaling kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur, natuur en landbouw. Bij ongelijkmatige bodemdaling kunnen spanningen in gebouwen leiden tot schade. Hiervoor zijn evenwel verschillen in zettingen tussen onderdelen van een gebouw nodig die bij zoutwinning nog nooit zijn waargenomen.
In Twente zijn 61 cavernes die mogelijk instabiel worden in de nabije of in de verre toekomst. Deze potentieel onstabiele cavérnes zijn ontstaan door de zoutwinning in de periode 1963 tot 1980. De tekenen van instabiliteit zijn goed meetbaar. De ervaring leert dat als deze zich voordoen er voldoende tijd is (jaren) voor het nemen van maatregelen, zodat effecten aan de oppervlakte zullen uitblijven ofwel de schadelijke gevolgen beperkt kunnen worden. Hiermee is het risico van de potentieel instabiele cavernes goed beheersbaar.
Na 1980 is AkzoNobel overgestapt op een andere winningsmethode, waardoor er enkel kleinere cavernes werden geproduceerd. Deze kleinere cavernes zijn stabiel en geven aanleiding voor slechts een geringe bodemdaling.
SodM heeft op 24 april 2018 besloten om het verscherpt toezicht op AkzoNobel te handhaven. Uit de brief4 aan Akzonobel blijkt dat men heeft afgesproken om uiterlijk 1 september 2018 te komen met een plan om te onderzoeken en vast te stellen op welke wijze de cavernes in Heiligerlee en Hengelo kunnen worden verlaten. De verantwoordelijkheid voor de beheersing van de risico’s van deze cavernes ligt bij de mijnbouwondernemingen.
Met betrekking tot het risico van een plotselinge bodemdaling heeft SodM ook in haar rapport «Staat van de sector Zout» AkzoNobel geadviseerd om plannen te maken voor de specifieke cavernes die zich onder een vuilstort in Enschede bevinden en om een zoutcaverne in de buurt van Winschoten en Zuidwending intensiever te monitoren.
De aan SGW verleende winningsvergunning legt slechts het alleenrecht vast om binnen het desbetreffende gebied winningsactiviteiten te mogen ontwikkelen. Het is een marktordeningsinstrument. SGW kan uitgaande van de winningsvergunning niet zomaar tot zoutwinning overgaan. Het bedrijf heeft hiervoor nog verschillende vergunningen nodig, waaronder ook een goedgekeurd winningsplan.
SGW heeft op dit moment nog geen winningsplan ingediend. Daarmee is zoutwinning in het gebied in de komende jaren niet aan de orde.
Zie antwoord vraag 5.