Ingediend | 23 april 2018 |
---|---|
Beantwoord | 22 mei 2018 (na 29 dagen) |
Indiener | Ronald van Raak |
Beantwoord door | Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
Onderwerpen | bestuur koninklijk huis |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z07626.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-2145.html |
De Koning bezit geen aandelen van bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren.
De omstandigheid dat de Koning geen aandelen bezit van bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren is niet van recente datum. Meer in algemene zin geldt ten aanzien van de vermogensrechtelijke handelingen van het Koninklijk Huis dat artikel 41 van de Grondwet van toepassing is. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis. Deze waarborg is van wezenlijk belang voor de eigen invulling die de Koning aan het koningschap geeft. Hieraan is de voorwaarde verbonden van de inachtneming van het openbaar belang door de Koning. Voor het in acht nemen van die voorwaarde bestaat ministeriële verantwoordelijkheid.
In dat kader kan ook worden verwezen naar de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State uit 2010 (Kamerstuk 32 791, nr.2. De voorlichting bevat onder meer het volgende:
«Gelet op de recente discussies wijst de Afdeling erop dat voor vermogensrechtelijke gedragingen als uitgangspunt moet worden genomen dat het aanwenden van het privévermogen door de Koning of door de leden van het koninklijk huis, of het nu gaat om een spaarrekening, het beleggen in aandelen of het investeren in onroerend goed, op zichzelf genomen behoort tot de persoonlijke levenssfeer. Het feit dat aspecten van dergelijke investeringen openbaar zijn of kunnen worden, al dan niet op grond van wettelijke bepalingen, doet hieraan op zichzelf niet af. Ook het enkele feit dat het investeringen in het buitenland betreft, betekent op zichzelf nog niet dat het openbaar belang is of wordt geraakt.»
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.