Ingediend | 16 maart 2018 |
---|---|
Beantwoord | 10 april 2018 (na 25 dagen) |
Indieners | Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
Beantwoord door | Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
Onderwerpen | bezwaar en klachten openbare orde en veiligheid organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z04851.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-1722.html |
Ja.
De Nationale ombudsman vraagt in het rapport aandacht voor een belangrijk en veelbesproken thema, het recht om te demonstreren. De vrijheid van demonstreren is in onze pluriforme samenleving een groot goed. Ik onderschrijf het uitgangspunt van de ombudsman dat het van wezenlijk belang is dat dit recht door de overheid maximaal wordt beschermd en gerespecteerd. Het recht om te demonstreren wordt beschermd door de Grondwet en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties (Wom). Voor de uitvoering van deze wet is het lokale gezag verantwoordelijk. Het rapport bevat veel aanbevelingen hoe deze taak in de praktijk zorgvuldig en binnen de juridische kaders kan worden uitgevoerd. Ik zal het rapport van de Nationale ombudsman betrekken bij een informerende brief die ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, voor het zomerreces aan de Kamer zal sturen over de Wom, en voor zover de bevindingen daar nog aanleiding toe geven, daarop reageren.
Verboden op grond van de Wom worden uitgevaardigd door het lokale gezag, al naar gelang hun inschatting van de plaatselijke omstandigheden binnen de grenzen die de Wom daaraan stelt. Ik beschik terzake niet over bevoegdheden en wil daar ook niet in treden. Het lokale gezag (de burgemeester) komt vanuit de zorg voor de openbare orde en veiligheid bij demonstraties regelmatig voor ingewikkelde vraagstukken en dilemma’s te staan. In het mondelinge vragenuur op 21 november 2017 over de Sinterklaasintocht in Dokkum heb ik toegezegd om het gesprek met burgemeesters aan te gaan om te kunnen beoordelen of het beeld dat tijdens het vragenuur werd geschetst, namelijk dat door burgemeesters bij demonstraties te gemakkelijk wordt gegrepen naar het openbare-orde-argument, juist is. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Ik ben voornemens uw Kamer hierover in voornoemde brief te informeren en daarbij de uitspraak van de Nationale ombudsman te betrekken.
Zie antwoord vraag 3.
De Wom is in opdracht van mijn ministerie onlangs nog geëvalueerd. In reactie op het evaluatierapport heeft mijn ambtsvoorganger begin vorig jaar geconcludeerd dat de Wom op grote lijnen nog goed functioneert (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 324, nr. 2). De Nationale ombudsman verbindt aan het hier bedoelde onderzoeksresultaat niet de conclusie dat de oplossing mogelijk ligt in een aanpassing van het wettelijk instrumentarium. Zijn aanbevelingen zijn er vooral op gericht om dat instrumentarium zo goed en transparant mogelijk toe te passen. Dat neemt niet weg dat er altijd praktische knelpunten kunnen zijn waarin de Wom soms lastig uitkomst biedt. Dat laat zich niet altijd oplossen door een aanpassing van het wettelijk instrumentarium. Niettemin ben ik bereid om, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het wettelijk kader, dit onderzoeksresultaat mee te nemen in de gesprekken die de komende tijd met gemeenten worden gevoerd.
Omdat het rapport geen (nadere) gegevens bevat om dit onderzoeksresultaat goed te kunnen duiden, wil ik hierover in meer algemene zin het volgende opmerken. Mede uit het oogpunt van rechtsgelijkheid is het van belang dat de vrijheid van demonstreren overal goed wordt beschermd en dat aan dat recht ook in iedere gemeente hetzelfde gewicht wordt toegekend. Een inperking van dit recht is op grond van de Wom uitsluitend mogelijk ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Beperking van de demonstratievrijheid op andere gronden is niet toegestaan. Het respecteren van de demonstratievrijheid dient voor het lokale gezag voorop te staan, ook als het faciliteren of juist verbieden van een demonstratie politiek gevoelig ligt. Dat laat onverlet dat het stelsel van de Wom wel ruimte laat aan het lokale gezag om op lokaal niveau afwegingen te maken ten aanzien van de regulering van demonstraties. De plaatselijke omstandigheden en de inschatting daarvan kunnen per gemeente verschillen.
Het is een gegeven dat in de ene gemeente meer wordt gedemonstreerd dan in de andere, waardoor er vooral in (kleinere) gemeenten minder expertise en ervaring aanwezig is met de toepassing van de Wom. Uitgangspunt is dat op het lokale gezag de inspanningsplicht rust om demonstranten in de uitoefening van hun grondrecht te beschermen en een demonstratie voor zover als redelijkerwijs mogelijk is doorgang te laten vinden, zo nodig ook door voldoende politie in te zetten. Dat dit zeker bij kleinere gemeenten soms tot lastige situaties leidt, neemt niet weg dat zij met de kennis en middelen die hun ter beschikking staan deze demonstraties zo goed mogelijk moeten faciliteren. Zij kunnen daarbij bijvoorbeeld ook gebruik maken van het rapport van de Nationale ombudsman, dat de nodige handvatten biedt voor de praktijk. Daarnaast worden gemeenten met veel ervaring en expertise regelmatig geraadpleegd door (kleinere) gemeenten met minder ervaring. De praktijk leert dat verschillende gemeenten met vergelijkbare vragen en dilemma’s te maken hebben rond demonstraties. Er vindt met enige regelmaat overleg plaats of er wordt contact gelegd tussen de verschillende gemeenten of politie-eenheden om bijvoorbeeld te overleggen over ervaringen met een specifieke groep demonstranten, of een specifiek type demonstratie.
Ja, zie ook het antwoord op de vragen 1, 6 en 7.