Ingediend | 23 januari 2018 |
---|---|
Beantwoord | 13 februari 2018 (na 21 dagen) |
Indieners | Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
Beantwoord door | Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
Onderwerpen | bouwnijverheid burgerlijk recht economie recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z00882.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-1150.html |
Ja. Het faillissement van dit bouwbedrijf lijkt een combinatie te zijn geweest van verschillende factoren die hoofdzakelijk met het bedrijf zelf te maken lijken te hebben.
In het beleid ten aanzien van DBFM(O) is van belang dat DBFM(O) geen doel op zich is, maar een middel om «value for money» te bereiken. Dit beleid bestaat al bijna 20 jaar. Een eventuele keuze voor DBFM(O) vindt plaats op basis van een vergelijking tussen DBFM(O) en andere contractvormen. Bij ieder project boven € 25 mln voor gebouwen en € 60 mln voor infrastructuur wordt deze afweging gemaakt. Gebouwen en infrastructuur zijn in het algemeen geschikt voor optimalisatie van levensduurvoordelen binnen DBFM(O) contracten omdat deze projecten vanwege hun aard stabiel en langlopend zijn, de scope vooraf goed te bepalen is en de risico’s goed in te schatten en te beheersen zijn door de opdrachtnemer. In vergelijking met traditionele uitvoering hebben DBFM(O) projecten geraamde meerwaardes opgeleverd van gemiddeld 10 à 15%2 zoals eerder met uw Kamer is gewisseld. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze 10 à 15% meerwaarde financieel van aard is. Verbeteringen van het kwaliteitsniveau zijn niet meegenomen.
Het aantal DBFM(O) projecten is derhalve afhankelijk van het aantal potentieel geschikte projecten en de afweging per project over de eventuele meerwaarde van DBFM(O). Zoals onder meer toegelicht in de DBFM(O) Voortgangsrapportage 2016/20173 is het aantal DBFM(O) projecten in de afgelopen jaren gestaag toegenomen naar een totaal van 40. In de komende periode zal de groei van het aantal nieuwe projecten afnemen tot naar verwachting gemiddeld 2 à 3 per jaar voornamelijk omdat de desbetreffende vakdepartementen minder (potentiële) projecten hebben in de toekomst. In de komende DBFM(O) Voortgangsrapportage 2018/2019 (waarvan de planning is om deze medio 2018 aan de Tweede Kamer te sturen) zal nader worden ingegaan op deze toekomstige projecten.
Ja. Het overzicht op rijksoverheid.nl is compleet en actueel. Dit overzicht omvat alleen Rijksprojecten en geen projecten van medeoverheden omdat deze buiten de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen.
Tot nu toe zijn er geen faillissementen opgetreden bij aanbieders. Bij DBFM(O) worden de onderdelen van een investeringsproject (zoals ontwerp, bouw, financiering, onderhoud en facilitair) met alle bijbehorende risico’s integraal overgedragen van de publieke opdrachtgever aan één private opdrachtnemer, namelijk een consortium van meerdere private partijen. Het consortium levert een dienst over de hele levensduur (b.v. het beschikbaar stellen van een weg) in plaats van een product (b.v. de aanleg van asfalt). Voor ieder DBFM(O) project richt het desbetreffende consortium een speciale projectvennootschap op. Het Rijk sluit als opdrachtgever een contract met deze projectvennootschap als opdrachtnemer. In de vennootschap zijn de bouwbedrijven doorgaans (mede)aandeelhouder en vindt vreemd vermogen financiering plaats via externe financiers, zoals banken en institutionele beleggers.
De enige manier om geld te verdienen voor de projectvennootschap is om de dienst zoals uitgevraagd te leveren gedurende de looptijd van het project. Hierdoor hebben alle betrokken marktpartijen een sterke prikkel om de gewenste prestaties te leveren en om eventuele problemen zelf aan te pakken of te voorkomen. Mocht er toch een partij binnen de projectvennootschap failliet gaan, dan dienen de andere deelnemende partijen dit zelf op te lossen. Dit mechanisme heeft ook in de moeilijke marktomstandigheden in de bouwsector van de afgelopen jaren gewerkt. Deze moeilijke omstandigheden leidden wel tot financiële problemen bij bouwbedrijven en zelfs (dreigende) faillissementen van enkele partijen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in 2016 toen problemen ontstonden bij Imtech dat betrokken was bij onder meer de Penitentiaire Inrichting Zaanstad. De private partijen hebben toen zelf hiervoor een goede oplossing gevonden. Ook in deze periode is geen enkele projectvennootschap ooit failliet gegaan.
Mocht dit mechanisme niet werken dan heeft het Rijk als waarborg een contract (de zogenoemde «direct agreement») met de externe financiers voor het uiterste geval dat alle partijen in de projectvennootschap failliet zouden gaan. In dat geval kan het Rijk deze financiers aanspreken om te zorgen dat zij nieuwe partijen vinden om de projectvennootschap weer te vullen en de opdracht af te ronden. Deze situatie heeft zich overigens ook nog nooit voorgedaan. Uiteindelijk is een extra waarborg dat het Rijk het volledige eigendom krijgt van de desbetreffende infrastructuur of het gebouw in het extreme geval dat de financiers er niet in zouden slagen om de projectvennootschap de opdracht te laten afmaken.
Zoals hierboven aangegeven is er nooit sprake geweest van faillissement van de aanbieder van de levering van de dienst bij DBFM(O) projecten.
Zoals hierboven aangegeven is bij DBFM(O) de continuïteit van de levering van de dienst geborgd door onder meer de structurering van de opdrachtnemer in een speciale projectvennootschap en door de contracten en betalingsafspraken die het Rijk heeft met deze projectvennootschap en met de externe financiers.
Het Rijk is niet verantwoordelijk voor DBFM(O) bij medeoverheden omdat deze autonoom zijn en verantwoordelijk voor hun eigen projecten, budgetten en de afweging over de beste contractvorm. Overigens wordt de beschikbare kennis en expertise over DBFM(O) wel beschikbaar gesteld aan medeoverheden via het Expertisecentrum Aanbesteden (PIANOo), sinds 1 januari 2017 onderdeel van RVO.