Ingediend | 18 december 2017 |
---|---|
Beantwoord | 30 januari 2018 (na 43 dagen) |
Indieners | Rens Raemakers (D66), Vera Bergkamp (D66) |
Beantwoord door | Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z18253.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-998.html |
De uitzending van Zembla is mij bekend. Het vaststellen of er sprake is kindermishandeling – in welke vorm dan ook – is meestal niet eenvoudig. Het gaat vaak om complexe zaken, zoals ook in het geval van een vermoeden van Münchhausen by proxy (MBP) / Pediatric Condition Falsification (PCF). Dit vraagt om een zorgvuldige aanpak en maatwerk, waarbij het belang van het kind voorop staat.
Zie antwoord vraag 1.
In 2016 zijn in totaal bij alle Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) 84.225 meldingen van (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling gedaan. Bij 15.470 van deze meldingen is in dat jaar een onderzoek gestart en afgerond. 99 van deze gevallen betroffen een melding van (een vermoeden van) MBP/PCF.
Er zijn nog geen vergelijkbare cijfers over 2017 beschikbaar. Hierdoor is het niet mogelijk te beoordelen in hoeverre er al dan niet sprake is van een (structurele) stijging.
Er is in Nederland geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het voorkomen van MBP/PCF.
Wanneer er sprake is van een melding van een (vermoeden van) kindermishandeling en er volgt een onderzoek, is dat ingrijpend voor zowel de kinderen als de ouders. Dit geldt uiteraard ook voor een melding van MBP/PCF. Een zorgvuldig en grondig feitenonderzoek is dan van groot belang. Professionals dienen daarbij ondersteund te worden omdat zij voor een moeilijke opgave staan. Zie verder de beantwoording bij de vragen 5, 6 en 7.
De VT-organisaties geven voorlichting over de werkwijze van Veilig Thuis. Wanneer er voorlichting aan artsen wordt gegeven, kan MBP/PCF als onderwerp ter sprake komen, net als andere vormen van kindermishandeling.
Daarnaast heeft Veilig Thuis vorig jaar samen met de Politie, het Openbaar Ministerie (OM), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de Reclassering een handreiking uitgebracht voor professionals over de samenwerking hoe te komen tot een zorgvuldige afweging bij zaken waar mogelijk sprake is van MBP/PCF2.
Artsen worden ondersteund. Een arts die een vermoeden van MBP/PCF onderzoekt, moet in ieder geval zijn of haar vermoedens toetsen bij een gespecialiseerde collega, kinderarts en/of vertrouwensarts (conform de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).
Veilig Thuis ondersteunt artsen wanneer zij advies vragen of een melding doen. Artsen en Veilig Thuis kunnen ook het Landelijk expertisecentrum kindermishandeling (LECK) inschakelen voor forensisch-medische expertise bij kinderen. Dit gebeurt in de praktijk ook. Ook bij vermoedens van MBP/PCF. Elke beoordeling door het LECK wordt verricht door zowel een gespecialiseerd kinderarts als een gespecialiseerd forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en daarnaast wekelijks getoetst door alle LECK-artsen. Op het moment dat er sprake is van een opsporingsonderzoek en een
(letsel-)rapportage moet worden opgemaakt door een forensisch arts, zijn er specifieke landelijke afspraken over inschakeling van het NFI. Vermoedens van MBP/PCF worden direct voorgelegd aan de forensisch arts van het NFI, waarna de betrokken professionals, in lijn met de in vraag 5 genoemde handreiking, gezamenlijk onderzoeken of deze vermoedens al dan niet kunnen worden bewezen. Als de uitkomst van dit onderzoek daartoe aanleiding biedt, stemmen zij vervolgens af wat er na het onderzoek moet gebeuren om de veiligheid van het kind te waarborgen. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Veilig Thuis werkt via vastgestelde protocollen. Het besluit om de melding in onderzoek te nemen en het opstellen van het plan van aanpak worden in intercollegiaal overleg en bij complexe casuïstiek in multidisciplinair overleg uitgevoerd. Meldingen van MBP/PCF worden onderzocht op basis van landelijke vastgestelde richtlijnen die gezamenlijk met andere medische beroepsgroepen zijn ontwikkeld (zoals de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde) en de meldingen worden altijd multidisciplinair beoordeeld.
Als daarbij kinderen ernstige schade dreigen op te lopen en als vrijwillige hulpverlening niet toereikend is om hun veilige ontwikkeling te bevorderen, leidt Veilig Thuis de zaak door naar de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK).
De RvdK is op grond van art. 3.1 Jeugdwet en art. 1: 255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek verantwoordelijk voor de toegang naar de rechter, waar het verzoeken tot kinderbeschermingsmaatregelen betreft. Het is dus niet mogelijk dat individuele hulpverleners of een multidisciplinair team zich rechtstreeks tot de rechter wenden. De RvdK voert onderzoeken uit naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel, namens de rijksoverheid, onafhankelijk en in de rol van verzoeker aan de kinderrechter. De RvdK kan in het kader van het onderzoek informatie bij derden (bijvoorbeeld van de betrokken huisarts of arts kindergeneeskunde) opvragen.
De rechter toetst verzoeken om een beschermingsmaatregel en spreekt al dan niet een maatregel uit. De rechter beoordeelt dergelijke verzoeken altijd mede op basis van de rapportage die hij ontvangt van de RvdK.
Zoals uit de beantwoording van de vragen 5 en 6 naar voren komt, worden professionals al op verschillende manieren ondersteund hoe om te gaan met MBP/PCF. Ook hebben zij de samenwerking opgezocht, juist omdat het gaat om zulke complexe problematiek. Dat waardeer ik zeer. Verder loopt het traject rondom waarheidsvinding in de justitiële keten (zie verder vraag 9 en 10). Met de betrokken partijen wil ik graag in overleg over de vraag of dit alles hen voldoende ondersteuning biedt of dat er nog aanvullende behoeften zijn. Uiteraard ben ik bereid de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van dit overleg.
De uitzending laat zien dat maatregelen zoals ondertoezichtstelling, gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing voor kinderen en hun ouders zeer ingrijpend zijn. Daarom is het essentieel dat dergelijke ingrijpende besluiten onderbouwd zijn en worden genomen op basis van een zorgvuldig feitenonderzoek. Hiermee zijn de belangen van de kinderen en van hun ouders gediend.
Het Landelijk Overleg Cliëntenraden (LOC) heeft de afgelopen periode 5 regionale bijeenkomsten georganiseerd waarin gezinsvoogden, raadsonderzoekers, kinderrechters, advocaten en ouders/jongeren met elkaar in dialoog zijn gegaan over verbeteringen van het feitenonderzoek in de jeugdbescherming. Deze regiobijeenkomsten zijn afgesloten met een landelijk congres, op 10 november 2017.
De opbrengsten van de regiobijeenkomsten én het landelijke congres vormen de input voor het gezamenlijk op te stellen actieplan waarheidsvinding, dat in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Veilig Thuis gaat aansluiten bij dit traject.
De vragen van de Kamerleden Bergkamp (D66) en Raemakers (D66)naar aanleiding van de uitzending van Zembla «Verdachte ouders» (2017Z18253) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat de afstemming ten behoeve van de beantwoording van de vragen meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk mede namens de Minister voor Rechtsbescherming de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.