Ingediend | 13 december 2017 |
---|---|
Beantwoord | 19 januari 2018 (na 37 dagen) |
Indiener | Peter Kwint |
Beantwoord door | Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z17865.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-909.html |
Scholen en hun besturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van voldoende personeel om het onderwijs vorm te geven. Door de schaarste op de arbeidsmarkt zien we dat het in het primair onderwijs zeker voor tijdelijke vervangingen lastig is om voldoende leraren te vinden. Hoewel scholen en besturen vaak heel creatief zijn in het vinden van oplossingen, lukt het echter niet altijd om een oplossing te vinden binnen hun eigen personeelsformatie. In die situaties kan een beroep worden gedaan op uitzend- en bemiddelingsbureaus.
Het inhuren van leraren via uitzendbureaus is overigens niet nieuw. De cao Primair Onderwijs biedt hier ruimte voor in gevallen van vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof, activiteiten van tijdelijke aard en bij onvoorziene omstandigheden. Wat zich nu lijkt voor te doen is dat er uitzendbureaus zijn die de schaarste op de arbeidsmarkt voor primair onderwijs aangrijpen om de tarieven die zij in rekening brengen aan schoolbesturen te verhogen. Ik vind dit geen goede ontwikkeling en begrijp de zorgen daarover van de schoolbesturen.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal schoolbesturen dat gebruik maakt van commerciële bedrijven om leraren te werven. Evenmin zijn er betrouwbare gegevens beschikbaar over onderwijzend personeel dat door schoolbesturen extern via derden wordt ingehuurd, het zogeheten personeel niet in loondienst. Hetgeen wel bekend is staat in het rapport Personeel niet in loondienst (PNIL) in het po, vo en mbo, dat uw Kamer afgelopen juni heeft ontvangen.2 Het rapport geeft aan dat de bestaande bronnen weliswaar interessante informatie bevatten, maar dat dit niet toereikend is voor een goed inzicht in de feitelijke aard, omvang en ontwikkeling van PNIL in de betreffende sectoren. Ik vind het belangrijk om meer volledige en betrouwbare gegevens te verzamelen over deze groep. Tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling heb ik daarom aan het lid Bruins (ChristenUnie) toegezegd te verkennen hoe er meer gegevens over personeel dat niet in loondienst is, kunnen worden verzameld.
Uit de casestudies in het genoemde rapport blijkt dat verschillende besturen verschillende inhoudelijke en financiële afwegingen maken bij de keuze een beroep te doen op personeel dat niet in loondienst is. Bij het inschakelen van onderwijzend personeel via PNIL gaat het om de vervulling van verschillende soorten tijdelijke vacatures. In het primair onderwijs gaat het daarbij om vervulling bij ziekte en zwangerschapsverlof, korttijdelijke vervanging en proefperiodes. Hierbij wordt PNIL door het bestuur bijvoorbeeld ingezet als een flexibele schil, omdat men niet beschikt over een vervangerspool of omdat men zich als werkgever wil indekken tegen de risico’s van te veel opeenvolgende tijdelijke aanstellingen onder de Wet werk en zekerheid. Bij inhuur via een uitzendbureau liggen deze risico’s bij het uitzendbureau.
Uit een analyse van jaarverslagen van schoolbesturen blijkt volgens het genoemde rapport dat in 2015 in het primair onderwijs 3,3% van de totale personele lasten is uitgegeven aan personeel dat niet in loondienst is, zo blijkt uit het rapport genoemd bij de antwoorden op vraag 2 en 3. Het gaat dan niet alleen om leraren, maar ook om overig personeel. Daarnaast is personeel dat niet in loondienst is niet per definitie afkomstig van een commerciële organisatie. Het kan bijvoorbeeld ook om een leraar uit een vervangingspool van een ander bestuur gaan of om een leerkracht die zich als zzp-er aanbiedt. Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, wordt momenteel vanuit het ministerie verkend hoe er specifiekere informatie kan worden verzameld over personeel dat niet in loondienst is.
Ik heb begrip voor de zorgen die er zijn over de hoogte van de kosten van het inhuren van leraren via uitzendbureaus. Het werven van leraren is primair een verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Vanuit mijn rol ben ik, samen met het veld aan de slag om een belangrijke oorzaak van het veronderstelde toenemend gebruik van uitzendbureaus aan te pakken, namelijk het lerarentekort. Uw Kamer heeft eind november een brief ontvangen waarin Minister van Engelshoven en ik de voortgang van de aanpak beschrijven.3 Zoals ook uit die rapportage blijkt, blijven we samen met het onderwijsveld volop inzetten om het lerarentekort tegen te gaan.
Zoals hiervoor al opgemerkt vind ik dit geen wenselijke ontwikkeling. Hoewel ik de zorgen van de Amsterdamse schoolbesturen goed begrijp, zijn leraren vrij om een werkgever te kiezen. In deze tijd waarin we te maken hebben met een lerarentekort, hebben leraren meer te kiezen. Overigens hebben de samenwerkende besturen in Amsterdam het initiatief genomen om in januari 2018 met uitzendbureaus in gesprek te gaan over de samenwerking en tarieven. Dit vind ik een goed initiatief, want gezamenlijk staan besturen sterker dan alleen.
De samenstelling en hoogte van salarissen zijn mij niet bekend. Het ministerie beschikt niet over deze gegevens. De gegevens maken deel uit van de individuele contracten tussen de uitzendkrachten en het uitzendbureaus. Wel zijn er signalen dat door de schaarste en daarmee toenemende concurrentie op de arbeidsmarkt voor primair onderwijs, er uitzendbureaus zijn die met name aan startende leerkrachten meer bieden dan hetgeen voor deze categorie gebruikelijk is in het kader van de cao Primair Onderwijs.
Het kabinet vindt dat de positie van leraren in het primair onderwijs versterkt moet worden en stelt onder andere 270 miljoen euro extra beschikbaar voor de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs.
Zoals uit de beantwoording van vraag 1 en 4 blijkt, vind ik het een zaak van besturen hoe zij hun personeel werven en in de mate waarin en voorwaarden waaronder zij daarbij gebruik maken van uitzendbureaus. Wel vind ik het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen. Ik zal daarom in een bestuurlijk overleg met de PO-Raad naar de ontwikkelingen informeren.