Ingediend | 10 november 2017 |
---|---|
Beantwoord | 2 januari 2018 (na 53 dagen) |
Indiener | Elbert Dijkgraaf (SGP) |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (PvdA) |
Onderwerpen | sociale zekerheid ziekte en arbeidsongeschiktheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z15114.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-813.html |
Ja.
De zaak waarover de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak heeft gedaan, ging over het besluit van het UWV om de betrokken werknemer niet in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. De werknemer betoogde in hoger beroep bij de CRvB dat de rechtbank het beginsel van de equality of arms had miskend door niet over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke medische deskundige. Volgens de werknemer is een verzekeringsarts van het UWV niet onafhankelijk, omdat die in dienst is van het bestuursorgaan tegen wiens besluit hij beroep heeft ingesteld.
Onder verwijzing naar enkele arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), heeft de CRvB geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM onder andere omvat dat elke partij een redelijke kans of gelegenheid krijgt om haar zaak te bepleiten zonder dat er sprake is van een substantieel ongelijke positie ten opzichte van de wederpartij. In arbeidsongeschiktheidsprocedures worden door het UWV verzekeringsgeneeskundige rapporten ingebracht. Omdat deze zijn opgesteld door een verzekeringsarts die in dienst is van het UWV dan wel anderszins een overeenkomst heeft met het UWV als procespartij, kan volgens de CRvB twijfel rijzen aan de onpartijdigheid van deze verzekeringsarts. In zoverre verkeert de betrokkene in beginsel niet in een gelijke positie ten opzichte van het UWV. Dit leidt naar het oordeel van de CRvB niet zonder meer tot een schending van artikel 6 EVRM. Daarbij is van belang dat de bestuursrechter zo nodig compensatie kan bieden aan de betrokkene.
De CRvB heeft in deze ongelijke procespositie aanleiding gezien om uitgangspunten te formuleren in zaken waarin een bestuursorgaan (in casu het UWV) zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige. Aan de hand van een stappenplan dient de bestuursrechter de medische rapporten te beoordelen die opgesteld zijn door verzekeringsartsen van het UWV. Op grond van dit stappenplan moet de bestuursrechter onder meer onderzoeken of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsarts, bijvoorbeeld door hem in de gelegenheid te stellen om medische gegevens in te brengen of een medische deskundige in te schakelen, dan wel doordat de bestuursrechter zelf een onafhankelijke medische deskundige benoemt.
Zoals uit de beantwoording van de vorige vraag blijkt, heeft de CRvB het stappenplan niet opgesteld voor het UWV maar voor de bestuursrechter. Die moet waarborgen dat een eiser in een gelijke procespositie verkeert tegenover het UWV. Zo moet er tussen een eiser en het UWV evenwicht bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. In de aan de CRvB voorgelegde casus was daaraan voldaan. De CRvB onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was geweest. Voorts had de rechtbank de eiser voldoende ruimte geboden om in de beroepsfase (nadere) medische stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen had onderschat. De uitspraak van de CRvB vormt dan ook geen aanleiding om de procedures bij het UWV te herzien.
Tussen de wachttijd voor de WIA-uitkering en de maximale duur van de ZW-uitkering bestaat een nauwe samenhang. Ten eerste is de duur van beide 104 weken. Na beëindiging van de ZW-uitkering kan daardoor aansluitend recht bestaan op een WIA-uitkering. Ten tweede telt een dag mee voor de wachttijd, indien de betrokkene op die dag zijn arbeid niet kon verrichten als gevolg van ziekte. Dezelfde maatstaf geldt in de ZW als voorwaarde voor het bestaan van een recht op ZW-uitkering. Daarom is in de WIA geregeld dat een dag waarop recht bestaat op een ZW-uitkering, meetelt voor de wachttijd (zie artikel 23, derde lid, onderdeel a, WIA). In de bedoelde casus had de betrokkene recht op een ZW-uitkering en, omdat het einde van de periode van 104 weken naderde, een WIA-uitkering aangevraagd. Bij de beoordeling van die aanvraag stelde het UWV vast dat de betrokkene haar arbeid weer kon verrichten voordat de termijn van 104 weken was verstreken. Het recht op ZW-uitkering werd daarom door het UWV beëindigd. Naar mijn mening is dat terecht. Het UWV is op grond van artikel 39 ZW verplicht om te controleren of de verzekerde zijn arbeid niet kan verrichten vanwege ziekte. Deze verplichting bestaat gedurende de gehele periode van 104 weken. Indien het UWV vaststelt dat niet meer aan voornoemde voorwaarde wordt voldaan, dient het recht op ZW-uitkering te worden beëindigd, ook ingeval de termijn van 104 weken op enkele dagen na is verstreken. Volgens de rechtbank mag het UWV dat echter niet doen in het kader van een aanvraag voor een WIA-uitkering. De rechtbank vindt dat er dan sprake is van détournement de pouvoir. Kennelijk is de rechtbank van oordeel dat het UWV bij de behandeling van de aanvraag voor een bepaalde uitkering, niet mag beoordelen of nog recht bestaat op een andere uitkering. In de hiervoor beschreven situatie gaat die regel in ieder geval niet op vanwege de onderlinge samenhang tussen de WIA en de ZW. Het zou betekenen dat het UWV, ook al wordt vastgesteld dat de betrokkene zijn arbeid weer kon verrichten voordat de periode van 104 weken is verstreken, toch moet concluderen dat de wachttijd voor de WIA-uitkering is vervuld, omdat de betrokkene na zijn herstel nog wel recht had op een ZW-uitkering. Dat kan meebrengen dat een recht op WIA-uitkering ontstaat, terwijl niet aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan. Dat vind ik onwenselijk.
Met betrekking tot de vraag welke waarborgen door het UWV zijn getroffen om burgers eerlijk te behandelen, merk ik op dat het UWV dat op verschillende manieren doet. Zo heeft het UWV beleidsregels getroffen, zoals het Beoordelingskader poortwachter, waarin is geregeld hoe bepaalde wettelijke bevoegdheden worden uitgeoefend. Voorts zijn de medewerkers van het UWV gebonden aan interne instructies hoe de wet in individuele gevallen moet worden toegepast. Daarnaast zijn bepaalde medewerkers, zoals verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, gebonden aan professionele standaards, protocollen, gedragscodes en kwaliteitseisen die door hun beroepsgroepen zijn opgesteld. Het UWV scoort daardoor al jarenlang hoog met betrekking tot de rechtmatigheid van zijn beslissingen. Zo werd in 2015 en 2016 een score van 99% behaald Ook het aantal gevallen waarin bezwaar wordt gemaakt is relatief laag. In 2016 werd tegen 2,4% van de genomen beschikkingen bezwaar ingesteld. Daarbij streeft het UWV er naar om bezwaren vaker met mediation op te lossen. In 2016 zijn 111 mediations gestart en afgerond. Dat is een toename van 32% ten opzichte van 2015.
Het UWV heeft inmiddels berust in de uitspraak. Het UWV onderschrijft overigens niet het oordeel van de rechtbank dat sprake was van détournement de pouvoir, maar is bij nadere overweging van oordeel dat de betrokkene de arbeid onder andere omstandigheden verrichtte dan bij het primaire besluit was aangenomen. De betrokkene is daarvan op de hoogte gesteld en zal ook in de andere kwestie zo spoedig mogelijk een beslissing nemen.