Ingediend | 31 oktober 2017 |
---|---|
Beantwoord | 28 november 2017 (na 28 dagen) |
Indiener | Attje Kuiken (PvdA) |
Beantwoord door | Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
Onderwerpen | recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z14451.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-518.html |
Ja
Ik heb geen gegevens of signalen dat de conclusie van de onderzoekers op dit punt niet correct is. Rechters en officieren verschillen blijkens het onderzoek niet van mening over de vraag of een schuldige van een bewezen gedraging straf zou moeten krijgen. Dat valt ook af te leiden uit het zeer kleine aantal volledige vrijspraken. Gezien het aantal partiële vrijspraken ten opzichte van de delicten die ten laste worden gelegd, verschillen rechter en officier wel relatief vaak van mening over de vraag of bewezen kan worden dat het delict is gepleegd en/of de verdachte daaraan schuldig is. Dat is op zich niet verwonderlijk gezien de complexheid van dergelijke zaken en de hoge mate van maatwerk die de opsporing, vervolging en berechting daardoor vergt. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Het is essentieel voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van de strafzaak en de samenleving kan vertrouwen op de rechtvaardigheid en voorspelbaarheid van de strafrechtspleging. Er lopen diverse trajecten binnen de strafrechtketen die (mede) tot doel hebben om de doorlooptijden te verkorten. Een aantal hiervan zijn toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer d.d. 16 december 20163. Daarnaast heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject4. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak in de eerste helft van 2018.
De onderzoekers noemen in hun rapport partiële vrijspraken als een van de oorzaken dat rechters lagere straffen opleggen dan geëist. Voor die partiële vrijspraken wordt een aantal mogelijke verklaringen genoemd. In juridisch omvangrijke en complexe zaken (waarvan in de meeste gevallen sprake is bij de onderzochte georganiseerde criminaliteit) legt de officier van justitie vaak zekerheidshalve meerdere feiten ten laste, ook al kunnen die wellicht niet allemaal bewezen worden (het zogenoemde overkwalificeren van de tenlastelegging). Daarnaast kan de kwaliteit van het strafdossier en de presentatie van het daarin neergelegde bewijsmateriaal volgens de onderzoekers een rol spelen, die doorwerkt in de waardering van het bewijs en de strafmaat.
Het is de taak van een zaaksofficier van justitie – als leider van het onderzoek – om voortdurend aandacht te besteden aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek en de opbouw van het strafdossier. Daarbij wordt reeds – niet alleen met het oog op het voorkomen van partiële vrijspraken, maar ook vanwege het terugdringen van de doorlooptijd – aandacht gegeven aan het strakker sturen op, regisseren, afbakenen en plannen van het opsporingsonderzoek, het dossier en de tenlastelegging. De zaaksofficier van justitie wordt hierbij op het parket ondersteund door een teamleider en een kwaliteitsofficier van justitie. Omvangrijke en complexe zaken worden regelmatig in breder verband besproken op een parket, bijvoorbeeld in het zogenoemde «Zicht op zaken-overleg». Samen met het College acht ik in dit licht een onderzoek naar de kwaliteit van de strafrechtelijke dossiers en het daarin neergelegde bewijs nu niet aan de orde.
Dat lijkt mij een waardevolle aanbeveling die niet alleen voor georganiseerde misdaad zaken van toepassing is. Maar, zoals de onderzoekers ook betogen, moeten de rechtspraak en het openbaar ministerie zelf de afweging maken of zij een dergelijk instrument willen creëren. Mochten zij daartoe besluiten dan zullen de Minister voor Rechtsbescherming en ik bekijken hoe ik hen daarbij kan faciliteren.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming bericht dat zij op dit moment de mogelijkheden onderzoekt om te komen tot een eigen landelijke databank voor de straftoemeting. Daarbij zal bijzondere aandacht uitgaan naar de vraag in hoeverre een dergelijke databank de toets van de privacywetgeving doorstaat. Om betrouwbare informatie over de straftoemeting te kunnen ontsluiten, is het van belang over een zo compleet mogelijk beeld te beschikken van zowel de straffen die door de rechter zijn opgelegd als de inhoud – en met name de motivering – van zijn vonnis of arrest. Het anonimiseren van al deze beslissingen zal een dermate groot beslag leggen op de capaciteit van de rechtspraak dat in een dergelijk onderzoek als vertrekpunt moet worden uitgegaan van een databank met niet-geanonimiseerde uitspraken, die niet algemeen toegankelijk is.
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht met belangstelling te kijken naar het initiatief van de Rechtspraak, maar vooralsnog niet over te willen gaan tot het opzetten van een eigen database.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Kuiken (PvdA) van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over opgelegde straffen (ingezonden 31 oktober 2017) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.