Ingediend | 26 oktober 2017 |
---|---|
Beantwoord | 11 december 2017 (na 46 dagen) |
Indiener | Maarten Hijink |
Beantwoord door | Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
Onderwerpen | voeding zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z14303.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-645.html |
Ja.
Brancheorganisaties kunnen een convenant tekenen namens de sector of zij kunnen hun leden vragen om individueel te tekenen. De sector bepaalt zelf welke vorm zij kiezen, conform het SER-advies «IMVO-convenanten»1. Voor het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector hebben de brancheorganisaties gekozen het convenant te ondertekenen namens hun leden.
Ondertekening door brancheorganisaties heeft het voordeel dat het convenant alle bij de brancheorganisatie aangesloten bedrijven bereikt, niet alleen welwillende bedrijven. Door de hele sector via de brancheorganisatie te binden aan de afspraken in het convenant ontstaat er een eerlijk speelveld binnen de sector op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het nadeel bij ondertekening door brancheorganisaties kan zijn dat sommige bedrijven zich niet houden aan de afspraken die zijn gemaakt door de gehele sector. Daarom kunnen sectoren ervoor kiezen dat individuele bedrijven zelf een convenant ondertekenen.
Bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector is er ook voor gekozen dat het Verbond van Verzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland namens hun leden het convenant zullen ondertekenen, zodra de convenantpartijen overeenkomst hebben bereikt over de afspraken.
Als een brancheorganisatie een convenant ondertekent, neemt zij een grote verantwoordelijkheid op zich om namens al haar leden de afspraken in het convenant na te komen en om de betrokkenheid van haar leden bij de uitvoering van het convenant te waarborgen. De brancheorganisatie zal wel moet bewijzen dat zij de toezeggingen kan waarmaken.
Het is belangrijk dat individuele bedrijven zich commiteren aan de uitvoering van een IMVO-convenant, samen met de convenantpartijen moet worden gemonitord hoe aan deze betrokkenheid vormgegeven wordt.
Afgezien van de afspraken in het convenant blijft het de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven om de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de Leidende Principes voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties (UNGPs) na te leven.
Conform het SER-advies «IMVO-convenanten»2 zijn in ieder convenant afspraken gemaakt over jaarlijkse publieke rapportage over de voortgang van het convenant. De convenantpartijen bepalen gezamenlijk hoe en wanneer er wordt gerapporteerd en om deze reden verschillen de afspraken per convenant.
In het duurzame kleding- en textielconvenant is bijvoorbeeld afgesproken dat alle aangesloten bedrijven hun productielocaties moeten melden. Deze locaties zijn door het secretariaat van het textielconvenant publiek gemaakt. Verder moeten aangesloten textielbedrijven binnen drie jaar hun IMVO-inspanningen publiek maken.
Voor het duurzame kleding- en textielconvenant heeft de Schone Kleren Campagne (SKC) geruime tijd mede onderhandeld en een stempel op de inhoud van het convenant gedrukt. Ondanks ultieme inspanningen van beide kanten besloot de SKC in een finaal stadium het convenant niet te ondertekenen, omdat deze organisatie de afspraken met name over leefbaar loon niet concreet genoeg vond. Ook SOMO vond de afspraken niet concreet genoeg en heeft besloten het convenant niet te ondertekenen.
Het steenkoolconvenant (getekend op 17 november 2014) kent een lange voorgeschiedenis (de Dutch Coal Dialogue) en is een voorloper van de IMVO-convenanten. Tot mei 2014 verliepen de gesprekken tussen de energiebedrijven en de ngo’s zeer stroef. Daarom is vanaf mei 2014 alleen onderhandeld over een convenant tussen de energiebedrijven, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken. Ngo’s en vakbonden zijn wel geraadpleegd tijdens het proces van onderhandeling en een jaarlijkse stakeholderbijeenkomst is gegarandeerd. In de uitvoering van het convenant wordt afgestemd en/of samengewerkt met vakbonden (FNV, CNV) en Ngo’s (ActionAid, SOMO, PAX).
Ja, vakbonden en maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol bij het aanpakken van problemen die bedrijven niet alleen op kunnen lossen en zij kunnen bijdragen aan ambitieuze convenantafspraken. Het SER-advies «IMVO-convenanten» onderschrijft dit. De IMVO-convenanten zijn gebaseerd op de UNGPs. Deze principes schrijven voor dat een betekenisvolle dialoog met stakeholders, zoals maatschappelijke organisaties, onderdeel moet zijn van de due diligence door bedrijven.
De volgende partijen zitten aan tafel bij de besprekingen voor de totstandkoming van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector: Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), Nederlandse Vereniging voor de Specerijenhandel (NVS), FNV, CNV, ICCO, Global March, IDH, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tot het maatschappelijk middenveld behoren FNV, CNV, ICCO, IDH, en Global March. Het afhaken van de bovengenoemde maatschappelijke organisaties is een verarming van de bestuurlijke betrokkenheid, maar hoeft samenwerking in de praktijk bij de uitvoering van het convenant niet in de weg te staan.
De partijen werken momenteel aan de afronding van het convenant, daarbij zullen zij ook bekijken of het noodzakelijk is om andere maatschappelijke organisaties te vragen het convenant te ondertekenen of als steunbetuiger mee te werken aan de uitvoering van het convenant.
De voedingsmiddelensector heeft aangegeven tot een goed ambitieus convenant te willen komen. Daarnaast hebben vijf sectoren een convenant afgesloten, vinden in drie andere sectoren besprekingen plaats voor de totstandkoming van een convenant en bereiden zes sectoren het proces om te komen tot een convenant voor met hun achterban en relevante stakeholders.
Uit de resultaten van de uitvoering van deze convenanten moet blijken of de convenantenaanpak succesvol is. De overheid monitort de voortgang van de afgesloten convenanten derhalve nauwgezet. Zoals aangegeven in het regeerakkoord, zal na twee jaar worden bezien of het noodzakelijk is om dwingende maatregelen te nemen en zo ja, welke maatregelen.