Ingediend | 15 september 2017 |
---|---|
Beantwoord | 6 oktober 2017 (na 21 dagen) |
Indiener | Corinne Ellemeet (GL) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z12168.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-119.html |
Ja.
Kennis is één van de factoren die van invloed is op de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. Wetenschappelijk onderzoek is in die zin zeker van belang voor beleid en praktijk. Het is niet zo dat er als gevolg van de recente decentralisaties een trendbreuk of discontinuïteit heeft plaatsgevonden in het (vanuit het Ministerie van VWS gefinancierde) aanbod of in het gebruik van kennis. Er is dus geen sprake van dat de kwaliteit van de zorg hierdoor in het gedrang zou zijn.
Wel stelt het Rathenau Instituut terecht dat zich nieuwe vraagstukken voordoen nu de gemeenten vanaf 2015 een grote verantwoordelijkheid hebben gekregen voor de participatie van mensen die moeite hebben om mee te kunnen doen aan de samenleving en voor de jeugdhulp.
Het Ministerie van VWS heeft van oudsher een grote verantwoordelijkheid genomen voor (de financiering van) een uitgebreide en grotendeels landelijke kennisinfrastructuur voor de langdurige zorg en ondersteuning aan mensen met beperkingen én voor de jeugdhulp. Het departement nam en neemt dus ten volle zijn verantwoordelijkheid. Overigens geldt voor een aanzienlijk deel van de landelijke en zeker de regionale kennisnetwerken dat deze slechts deels of geheel niet vanuit het departement worden gefinancierd en dat derhalve de invloed daarop beperkt is. Nu sinds 2015 een groot deel van de langdurige zorg en ondersteuning tot de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid behoort, is in discussie welke gevolgen dit zou moeten hebben voor de kennisinfrastructuur en voor de rollen en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren. In de voortgangsrapportage over de Hervorming van de langdurige zorg van 25 juni 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 63) is aangegeven dat in het licht van de decentralisaties in ieder geval van belang is dat de kennisvragen uit de praktijk leidend zijn voor de inhoudelijke programmering van de kennisinstellingen in het sociaal domein. Daarbij past dat gemeenten meer invloed kunnen uitoefenen op de programmering van kennisinstellingen. Ook wordt in de rapportage geconcludeerd dat er meer samenwerking nodig is tussen de kennisinstellingen. Dit heeft sindsdien ondermeer geleid tot grotere betrokkenheid van gemeenten en een verbeterde samenwerking tussen de kennisinstituten op domeinoverstijgende onderwerpen. Rijk en gemeenten hebben afgesproken dat in het kader van het Programma Sociaal domein vraagstukken rond de kennisinfrastructuur gezamenlijk verder zullen worden opgepakt. Uitgangspunt daarbij is het levensbreed perspectief van de cliënt en het in dat kader integraal oppakken van zijn/haar zorg- en ondersteuningsvragen.
Zie antwoord vraag 3.
Door kennisinstellingen geproduceerde kennis en producten zijn niet alleen van belang voor de professionals, uitvoerende instellingen en cliëntenorganisaties, maar ook voor beleidsmakers en lokaal bestuur. Het kan daarbij gaan om de ontwikkeling en vormgeving van het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsbeleid (waaronder het streven naar een inclusieve samenleving), maar ook om de daarmee samenhangende organisatie- en uitvoeringsvraagstukken. Gemeenten geven aan veel belang te hechten aan het leren en ontwikkelen in en van de praktijk, door middel van cocreatie met lokale c.q. regionale partijen. Voor mijn rol als Staatssecretaris met betrekking tot de kennisinfrastructuur verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3 en 4.
Een aantal conclusies van het Rathenau Instituut onderschrijf ik ten volle, bij andere plaats ik enkele kanttekeningen.
In het kader van het Programma Sociaal Domein zullen een aantal van deze vraagstukken door Rijk en gemeenten worden opgepakt. Zoals eerder toegezegd zal de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd worden over de voortgang van het programma, waaronder het thema kennisinfrastructuur (Kamerstuk 34 477, nr. 16).