Ingediend | 1 september 2017 |
---|---|
Beantwoord | 22 september 2017 (na 21 dagen) |
Indiener | Cem Laçin |
Beantwoord door | Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
Onderwerpen | bestuur organisatie en beleid parlement ruimte en infrastructuur |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z11326.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-36.html |
Dat klopt. Daarom heb ik in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd dat ik nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet wil kijken. Snelheid mag niet ten koste gaan van zorgvuldigheid. De transitie naar het nieuwe stelsel is al in volle gang. Een latere inwerkingtreding heeft vooralsnog geen consequenties voor deze transitie, de einddatum van de transitieperiode blijft 2029.
Ik heb in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet te willen kijken. Dat heb ik in mijn brief van 5-7-2017 (Kamerstuk 33 118, nr. 95) over de voortgang van de stelselherziening ook aan uw Kamer en de Eerste Kamer aangekondigd.
Op dit moment wordt bezien wat een haalbare planning is, gezien de verschillende afhankelijkheden in het wetgevingstraject. Zodra er meer duidelijkheid is over de nieuwe planning, worden beide Kamers hierover geïnformeerd.
Door aanpassing van de planning van de Omgevingswet kan het zo zijn dat een wetgevingstraject voor een afzonderlijke wijziging, op een eerder tijdstip afgerond kan zijn dan het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt. De bedoeling van de aangehouden motie, dat de vergunning kan worden aangescherpt omdat er bijvoorbeeld betere technieken beschikbaar zijn, kan echter ook al onder het huidig recht. Daarom leidt de aanpassing van de planning niet tot een ander standpunt over de aangehouden motie. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Nee, die mening deel ik niet. Ook zonder revisievergunning kan de vergunning worden aangescherpt. Een afzonderlijke wetswijziging is hier niet voor nodig.
De bevoegdheid een revisievergunning te verlenen heeft tot doel het administratief stroomlijnen van een stapeling van in de loop der tijd afgegeven vergunningen. Met het verlenen van een revisievergunning wordt deze stapeling van verschillende vergunningen vervangen door één overzichtelijke vergunning. De aangehouden motie van de heer Laçin heeft betrekking op het versterken van de mogelijkheden voor het bevoegd gezag om de vergunning te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Met de aangehouden motie wordt voorgesteld om de bevoegdheid voor het bevoegd gezag te versterken om een revisievergunning te verlenen. In de huidige praktijk wordt het verlenen van een revisievergunning inderdaad vaak benut om tevens de voorschriften te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Aanscherpen van de vergunning kan echter ook zonder revisievergunning. Op grond van de huidige regelgeving (artikel 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet het bevoegd gezag regelmatig bezien of wordt voldaan aan de actuele technische vereisten (beste beschikbare technieken) en de geldende milieunormen en of het om die reden nodig is de vergunning te wijzigen.
Het bevoegd gezag heeft dus met de huidige regels voldoende mogelijkheden in handen om te bereiken wat de aangehouden motie beoogt; de vergunning aan te scherpen waar dat nodig is. Een afzonderlijke wetswijziging is hier dus niet voor nodig.