Ingediend | 24 mei 2017 |
---|---|
Beantwoord | 14 juni 2017 (na 21 dagen) |
Indiener | Kirsten van den Hul (PvdA) |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z06853.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-2104.html |
Ja.
Die signalen vind ik zeer ernstig. Zoals ik eerder heb aangegeven, is het van belang dat beginnende studenten in contact komen met andere studenten. Verenigingen vormen in beginsel een belangrijk onderdeel van het studentenleven en geven de mogelijkheid zulke contacten te leggen, ook buiten de directe studieomgeving. De grens van het toelaatbare ligt wat mij betreft daar waar geweld wordt gebruikt, er onvrijwillige of abjecte handelingen plaats (moeten) vinden, er sprake is van stelselmatige vernedering, er sprake is van seksuele intimidatie en/of er op manieren strijdig met het Nederlandse strafrecht wordt gehandeld.
Ik vind het zorgwekkend als inderdaad blijkt dat onderwijsinstellingen geen volledig beeld hebben van voorkomende excessen bij studentenverenigingen en daar onvoldoende tegen optreden. Ik heb hen daar in het verleden ook al meermaals op aangesproken. Zolang er nog instellingen zijn die geen waterdichte afspraken hebben gemaakt met studentenverenigingen, zal ik hen daar op blijven aanspreken. Het is van een groot belang dat hogeronderwijsinstellingen hun verantwoordelijkheid nemen en zowel structurele afspraken maken met studentenverenigingen, als bij ieder voorkomend incident een indringend gesprek voeren met de betreffende vereniging.
Zoals ik ook onder vraag 3 heb aangegeven, vind ik het primair aan instellingen om hier daadkrachtig tegenop te treden. Het instrument «normeren» en wijzen op de rol en verantwoordelijkheden van instellingen, acht ik op dit moment vanuit mijn positie krachtiger dan financiële en juridische begrenzingen vanuit het Rijk.
Uiteraard ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het welzijn van (aspirant-) leden van studentenverenigingen, bij die verenigingen zelf. Ik vertrouw er op dat zij, mede gelet op de maatschappelijke onrust, hun rol nemen, zich houden aan de aangepaste afspraken met onderwijsinstellingen en er alles aan doen om morele en fysieke grenzen niet te overschrijden. Studenten zijn immers waardendragers van de toekomst.
Ik monitor de ontwikkelingen en normeer in voorkomende gevallen. Ook wil ik dat universiteiten en hogescholen meer vertrouwenspersonen aanstellen, waar studenten (maar ook ouders of andere betrokkenen) anoniem misstanden bij verenigingen kunnen melden.
Ook laat ik geen gelegenheid onbenut om de instellingen te wijzen op hun rol bij het voorkomen van ontoelaatbaar gedrag bij verenigingen. Ik doe dat door de onderwijsinstellingen te wijzen op het belang van het hebben van een adequate inventarisatie van incidenten en er op aan te dringen dat zij zowel over alle incidenten als de onderliggende cultuur steeds in gesprek moeten gaan met de betreffende verenigingen.