Ingediend | 13 april 2017 |
---|---|
Beantwoord | 7 juni 2017 (na 55 dagen) |
Indiener | Steven van Weyenberg (D66) |
Beantwoord door | Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | nabestaanden sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z04980.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-2029.html |
Ja.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 21 december 2016 met betrekking tot het wetsvoorstel waardeoverdracht kleine pensioenen.2 In deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd in hoeverre gevolg is gegeven aan de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid ten aanzien van de uniformering van het begrip partnerdefinitie voor het partnerpensioen. Daaruit blijkt onder meer dat bij verreweg de meeste pensioenfondsen de ongehuwd samenwonenden al onderdeel uitmaken van het partnerbegrip. Enkele fondsen hebben er beargumenteerd vanaf gezien om ongehuwd samenwonenden mee te nemen in het partnerbegrip. Dit zijn vooral fondsen met veel kleine pensioenen. Op termijn kunnen de aangekondigde maatregelen rond de waardeoverdracht kleine pensioenen voor deze fondsen mogelijk leiden tot een andere overweging met betrekking tot ongehuwd samenwonenden.
Enerzijds zijn ongelijkheden in pensioenregelingen in zijn algemeenheid onvermijdelijk, omdat pensioenregelingen onderdeel zijn van de arbeidsvoorwaarden en die kunnen per werkgever of per sector verschillen. Het is aan cao-partijen om te bepalen of ze ongehuwd samenwonenden in aanmerking willen laten komen voor nabestaandenpensioen en of ze daaraan specifieke voorwaarden willen stellen (bijvoorbeeld een samenlevingscontract). Die nadere voorwaarden kunnen voor pensioenuitvoerders nodig zijn om aan te tonen dat er wordt voldaan aan fiscale eisen.3 Anderzijds is het voor betrokkenen en hun partners lastig te begrijpen dat de ene samenwonende partner wel een nabestaandenpensioen ontvangt en de andere partner niet. Zoals blijkt uit de antwoorden op vraag 4, betreft het eind december 2016 15 van de 343 pensioenregelingen. Als op termijn duidelijk is of het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen effect heeft op dit punt (zoals aangegeven in antwoord 2), kan worden bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
Uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) per ultimo 2016 blijkt het volgende:
Een vergelijking met de cijfers uit 2015, die genoemd zijn in bovengenoemde antwoorden op Kamervragen, laat enerzijds zien dat er op dit moment minder pensioenregelingen zijn waarbij alleen in geval van huwelijk of geregistreerd partnerschap sprake is van partnerpensioen (15 ten opzichte van 22 pensioenregelingen). Anderzijds hebben deze 15 pensioenregelingen meer actieven, gewezen deelnemers en gepensioneerden dan de 22 pensioenregelingen destijds. Dat geldt echter ook voor de regelingen waarbij ook in geval van ongehuwd samenwonen sprake is van partnerpensioen. De 328 regelingen waarbij dat nu het geval is hebben meer actieven, deelnemers en gepensioneerden dan de regelingen destijds (396 pensioenregelingen).