Ingediend | 11 april 2017 |
---|---|
Beantwoord | 12 juni 2017 (na 62 dagen) |
Indiener | Sadet Karabulut |
Beantwoord door | Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | economie markttoezicht ondernemen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z04814.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-2065.html |
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij, ongeacht of ze steun krijgen vanuit de Nederlandse overheid, de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten, zoals beschreven in de Kamerbrief «Maatschappelijk verantwoord ondernemen loont» (Kamerstuk 26 485, nr. 164). Het toepassen van due diligence (gepaste zorgvuldigheid) door bedrijven is een kernelement van deze OESO-richtlijnen. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s, zoals op het gebied van corruptie en mogelijke negatieve milieueffecten, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker (http://www.mvorisicochecker.nl/en) en de KPMG Sector Risico Analyse, via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades, en via gesprekken die onze uitvoeringspartners voeren met bedrijven over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO).
Bedrijven die steun krijgen van de overheid (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) worden getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. De richtlijnen omvatten diverse thema’s, waaronder milieu en corruptie, maar bijvoorbeeld ook mensenrechten en arbeidsomstandigheden. Bij investeringsprogramma’s worden aanvragen tevens getoetst aan de IFC Performance Standards on Environmental and Social Sustainability.Activiteiten of sectoren die voorkomen op de FMO uitsluitingslijst (waaronder handel in afval en handel in gevaarlijke stoffen) komen niet voor ondersteuning vanuit de Nederlandse overheid in aanmerking.
Indien er bij de IMVO-toetsing risico’s worden geconstateerd volgt een gesprek over mogelijke mitigerende maatregelen en wordt zo nodig een verbetertraject gestart waarbij het bedrijf gedurende de uitvoering dient toe te werken naar conformiteit met de OESO-richtlijnen. Voor sommige programma’s, zoals het Dutch Good Growth Fund dat zich richt op MKB’ers, kan het bedrijf hiervoor aanspraak maken op technische assistentie. Als een onderneming zich tijdens een lopend project (structureel) niet houdt aan de voorwaarden, kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Indien er geen uitzicht is op verbetering, zal het project en bedrijf worden uitgesloten van overheidssteun.
Het kabinet heeft geen overzicht van alle Nederlandse bedrijven die in Afrika en elders in de wereld actief zijn. Wanneer bedrijven steun van de overheid krijgen verwacht de overheid van bedrijven dat zij hun activiteiten op een verantwoorde manier uitvoeren en zij maatregelen nemen om mogelijke schadelijke gevolgen, zoals waterschaarste voor de lokale bevolking, negatieve gevolgen voor voedselproductie en corruptie, te beperken. Toetsing hierop vindt, zoals eerder vermeld, plaats op basis van een set IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Bedrijven die zich hier niet aan houden kunnen worden uitgesloten van steun door de Nederlandse overheid. Bedrijven zijn bovendien verplicht zich aan de milieu en waterwetgeving van het land waarin zij actief zijn te houden; in de meeste gevallen voorziet die wetgeving in limieten aan wateronttrekking en -vervuiling om voldoende en schoon water voor ecosysteembehoud te garanderen.
Voor investeringsprojecten op het gebied van de landbouw en andere water intensieve of -vervuilende sectoren wordt in het bijzonder getoetst op mogelijke negatieve effecten van het project op het grondwater en de lokale voedselproductie. Voor investeringen met mogelijke effecten op de beschikbaarheid en kwaliteit van water geldt dat een Milieu Effect Rapportage (MER) verplicht is.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 1.
Het kabinet verwacht van bedrijven die steun van de overheid krijgen dat zij hun activiteiten op een verantwoorde manier uitvoeren en zij maatregelen nemen om mogelijke schadelijke gevolgen op het gebied van voedselproductie en corruptie te beperken. Corruptie is bovendien strafbaar onder de Nederlandse wet. In het geval bedrijven betrokken zijn bij corruptie (zoals omkoping), dan wel een serieuze verdenking daarvan bestaat, zal de Nederlandse Staat hiervan aangifte doen.
Het kabinet beschikt, zoals eerder vermeld, niet over een overzicht van alle Nederlandse bedrijven die in Afrika of elders in de wereld actief zijn. Van alle bedrijven wordt echter verwacht dat zij de OESO-richtlijnen naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten. De OESO-richtlijn over corruptie is hier integraal onderdeel van. Indien blijkt dat een bedrijf dat is ondersteund door de overheid zich niet heeft gehouden aan IMVO-voorwaarden, dan wordt het van verdere steun uitgesloten en kan de reeds verstrekte steun worden teruggevorderd.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
De overheid en haar uitvoerders beginnen iedere aanvraag tot ondersteuning met een inventarisatie en toetsing van de IMVO-risico’s. Als er risico’s worden geconstateerd volgt er een gesprek met de ondernemer over mogelijke mitigerende maatregelen en een verbetertraject. Desondanks zijn er in de afgelopen jaren meerdere verzoeken van bedrijven voor steun niet gehonoreerd vanwege mogelijke schadelijke milieueffecten. Zo zijn er enkele aanvragen voor exportkredietverzekeringen afgewezen op basis van een negatieve milieu en sociale beoordeling. Er zijn in de afgelopen jaren geen aanvragen afgewezen op basis van gegronde vrees voor omkoping. Nederlandse bedrijven die actief zijn in sectoren die staan op de FMO uitsluitingslijst worden per definitie uitgesloten van financiering. Omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid kan er geen (bedrijfs-) specifieke informatie worden verstrekt over ingetrokken of afgewezen aanvragen.
Zie antwoord vraag 8.
Atradius DSB is het loket van de exportkredietverzekeringen (ekv) voor de staat. Zowel het vaststellen van het beleid als het nemen van beslissingen inzake het verstrekken van een ekv geschiedt door de staat op advies van Atradius DSB.
Zoals ook is toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen bij de beleidsdoorlichting van artikel 5 begroting IX: Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekering (Kamerstukken 2016–2017, 31 935, nr. 40), wordt voorafgaand aan verstrekking van een ekv een milieu en sociale beoordeling uitgevoerd. Deze beoordeling vormt een integraal onderdeel van het acceptatieproces van verzekeringsaanvragen. Als deze beoordeling negatief uitvalt, wordt een transactie niet in verzekering genomen. Het proces van toetsing en beoordeling van de milieu en sociale gevolgen geschiedt volgens in OESO-verband gemaakte afspraken, de Common Approaches. De Common Approaches vormen een relatief streng en voor de ekv op maat gemaakt beoordelingskader. De Common Approaches verwijzen naar de Worldbank and IFC Performance Standards en Environmental, Health and Safety Guidelines en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, die het inhoudelijke referentiekader vormen voor toetsing. Indien deze standaarden in specifieke gevallen niet (volledig) voorzien in een passend beoordelingskader voor de mvo-toets, wordt er gezocht naar mogelijke andere internationale standaarden die als benchmark kunnen worden gebruikt. Hoe Atradius DSB te werk gaat in dit proces staat verder uitgewerkt in het Nederlandse beleidsdocument «Milieu en Sociale Beoordeling» (2012) dat op de website van Atradius DSB staat. Dit beleidsdocument wordt momenteel geactualiseerd. Naar verwachting zal nog later dit jaar een consultatie plaatsvinden voor belanghebbenden.
Daarnaast vormt een controle op de vraag of er mogelijk sprake is van omkoping bij een te verzekeren transactie een vast en belangrijk onderdeel van de due diligence die Atradius DSB uitvoert. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de exporteur zelf, maar ook naar andere betrokken partijen, zoals debiteur, diens garant en agent. In de hierboven genoemde beleidsdoorlichting (Kamerstukken 2016–2017, 31 935, nr. 32) is reeds toegelicht dat in de afgelopen periode is gewerkt aan de aanscherping van het beleid op het gebied van omkoping en integer zakendoen. Bij de due diligence is een aantal procedures gestandaardiseerd, waardoor toetsing meer risk based en gestructureerd plaatsvindt. Bij het uitvoeren van de due diligence wordt onder andere gekeken naar de corruptie index van Transparancy International. Wanneer blijkt dat op de voorgenomen transactie omkoping heeft plaatsgevonden door een van de betrokken partijen, zal de Nederlandse staat die transactie niet in verzekering nemen. In geval van omkoping, dan wel serieuze verdenking daarvan, is de Nederlandse staat verplicht hierover aangifte te doen.
Inzake de ekv geldt dat aanvragen, die mogelijk in een latere fase in het beoordelingstraject zouden worden afgewezen op IMVO-gronden worden, veelal reeds ingetrokken worden voordat het tot een concrete voorlegging komt. Dit bijvoorbeeld omdat het waarschijnlijk is dat de transactie niet door de formele IMVO-toetsing komt. Ook worden aanvragen geregeld afgewezen op basis van «andere gronden», zoals onvoldoende beschikbare informatie of omdat de financierende partij op grond van het interne beleid de transactie niet wil accepteren, waardoor geen verdere beoordeling op milieu en sociale aspecten meer nodig was (van de 41 mvo beoordelingen in 2015 zijn er 23 projecten gedurende de mvo beoordeling ingetrokken of afgewezen op andere gronden). Van de resterende aanvragen (18 in 2015, 28 in 2014), waarvoor de IMVO-toets een vereiste is, geldt dat er per jaar gemiddeld één wordt afgewezen naar aanleiding van een negatieve milieu en sociale beoordeling en deze transactie dus niet in verzekering wordt genomen.
Bij een ekv-aanvraag dient een exporteur expliciet te garanderen niet betrokken te zijn (geweest) bij omkoping ten aanzien van betreffende transactie. In de afgelopen jaren zijn er geen aanvragen afgewezen op basis van een gegronde vrees voor omkoping. Wel zijn er in een aantal gevallen bedrijven, lopende een onderzoek, uitgesloten van de ekv. In de bestaande ekv-portefeuille zijn tot op heden geen gevallen van omkoping gebleken.
Over ingetrokken of afgewezen aanvragen kan omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid geen (bedrijf)specifieke informatie worden verstrekt. Informatie over afgegeven polissen is terug te vinden op de website van Atradius DSB (https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/publicaties/afgegeven-polissen.html).
Er wordt momenteel gewerkt aan een information disclosure policy waarin wordt toegelicht wat voor soort informatie (bijvoorbeeld inzake mvo-beleid, anti-omkopingsbeleid of verstrekte polissen) op welke wijze wordt gepubliceerd.
Ook voor overheidsprogramma’s gericht op het Nederlandse bedrijfsleven die worden uitgevoerd door de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geldt dat bedrijven worden getoetst aan een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. In deze richtlijnen staat het vermijden van corruptie, het verbeteren van de transparantie van bedrijfsactiviteiten in de strijd tegen omkoping en afpersing en het tegengaan van negatieve milieueffecten centraal en wordt van bedrijven een actieve houding gevraagd om misstanden die men tegenkomt aan te pakken. Bij investeringsprogramma’s worden aanvragen tevens getoetst aan de IFC Performance Standards on Environmental and Social Sustainability. Activiteiten of sectoren die voorkomen op de FMO uitsluitingslijst komen niet voor ondersteuning vanuit RVO en andere uitvoerders in aanmerking.
Onze ambassades ondersteunen bedrijven door informatie te verstrekken over specifieke risico’s in het betreffende land. Nederlandse bedrijven die actief zijn in sectoren van de FMO uitsluitingslijst zijn bovendien uitgesloten van deelname aan de door RVO uitgevoerde programma’s. RVO communiceert deze informatie actief en dit vormt tevens onderdeel van de advies- en beoordelingsfase van aanvragen. RVO gaat actief het gesprek aan met de ondernemer over kansen en risico’s die gepaard gaan met het project. RVO heeft in de afgelopen jaren projecten geweigerd omdat deze niet voldeden aan de FMO uitsluitingslijst of vanwege negatieve milieueffecten. Omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid kan er geen (bedrijfs-) specifieke informatie worden verstrekt over ingetrokken of afgewezen aanvragen.
Zie antwoord vraag 12.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 33 625, nr. 212 van 23 mei 2016) is het kabinet het niet eens met genoemde stelling in het rapport «Monitoring beleid ontwikkelingssamenwerking: het financieringskanaal bedrijfsleven» van de Algemene Rekenkamer. Uitvoering van de gehele begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt systematisch geëvalueerd en resultaten zijn bekend. Ook die van subsidies die Nederland aan Nederlandse en buitenlandse bedrijven met OS-doeleinden geeft. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de kamerbrieven over de evaluaties van PUM (Kamerstuk 32 637, nr. 250 van 22 augustus 2016), MASSIF (Kamerstuk 33 625, nr. 238 van 6 december 2016) en PSOM-PSI (Kamerstuk 33 625, nr. 245 van 16 maart 2017).
Het gevraagde evaluatiesysteem bestaat al. Subsidies uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden, net als de programma’s onder de begroting van Buitenlandse Zaken, systematisch geëvalueerd volgens de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek 2015. Uitgangspunt van dit evaluatiesysteem is dat al het overheidsbeleid regelmatig en onafhankelijk geëvalueerd wordt. De jaarlijkse evaluatieprogrammering is te vinden in de begroting en het jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Naast subsidie evaluaties worden ook de meerjarige effecten van het beleid waar subsidies onderdeel van uitmaken volgens dezelfde regeling periodiek geëvalueerd door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsonderzoek. De zogenoemde «dekkingsgraad» van evaluaties is daarmee 100%. Uw kamer is 12 oktober 2016 per brief (Kamerstuk 33 625, nr. 231) geïnformeerd welke lessen zijn geleerd uit de beleidsdoorlichting en programmaevaluaties die in de afgelopen jaren zijn uitgevoerd en de gevolgen hiervan specifiek voor de inrichting van het bedrijfsleveninstrumentarium.
Naast deze subsidie- en beleidsevaluaties wordt jaarlijks een overzicht geboden van behaalde resultaten in het jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De online rapportage «Ontwikkelingsresultaten in Beeld»2 biedt een uitgebreid inzicht in behaalde resultaten. Resultaten worden ook inzichtelijk gemaakt door gebruik van de Open Data standaard van het International Aid Transparency Initiative3. Nederland loopt hier internationaal mee voorop. De Algemene Rekenkamer wijst erop dat de begroting van Buitenlandse Zaken in dit opzicht goed scoort in een vergelijking met andere departementen4.
Zie antwoord vraag 1.