Ingediend | 10 januari 2017 |
---|---|
Beantwoord | 20 februari 2017 (na 41 dagen) |
Indieners | Michiel van Nispen , Kees Verhoeven (D66), Gert-Jan Segers (CU) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (VVD) |
Onderwerpen | criminaliteit openbare orde en veiligheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z00164.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1238.html |
Gelet op het feit dat de strafzaak momenteel onder de rechter is, past het mij niet om inhoudelijk in te gaan op deze vragen.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Het zogenoemde doorlaatverbod van artikel 126ff Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is van groot belang voor de integriteit van de opsporing. Dit artikel schrijft voor dat de opsporingsambtenaar die handelt in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheden verplicht is gebruik te maken van zijn inbeslagnemingsbevoegdheden, indien hij weet heeft van de vindplaats van verboden of gevaarlijke voorwerpen.
Uit de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie volgt verder dat, hoewel «in artikel 126ff lid 1 en 4 Sv de verplichting tot inbeslagneming is beperkt tot die situaties waarin sprake is van toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, de verplichting tot onmiddellijke inbeslagneming (gelet op het stelsel van het Wetboek van Strafvordering), voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, ook voor alle andere situaties geldt waarin opsporingsambtenaren de vindplaats weten van verboden schadelijke of gevaarlijke voorwerpen».
Volgens de Aanwijzing is er sprake van «weten» in de zin van artikel 126ff Sv op het moment dat bij opsporingsambtenaren een voldoende mate van zekerheid bestaat over het verboden karakter van de voorwerpen en de vindplaats hiervan. Het zal in dit geval moeten gaan om aanwijzingen die redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel laten dat de in artikel 126ff Sv aangeduide voorwerpen op de betreffende plaats aanwezig zijn. Indien er slechts een redelijk vermoeden bestaat omtrent de aard en/of de vindplaats van de voorwerpen dan geldt er dus geen verplichting tot inbeslagneming.»
Zie antwoord vraag 1.
Zoals gezegd is de opsporingsambtenaar, indien er een voldoende mate van zekerheid bestaat over het verboden karakter van schadelijke of gevaarlijke voorwerpen zoals genoemd in artikel 126ff Sv en de vindplaats hiervan, verplicht tot inbeslagname daarvan. Artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering biedt twee mogelijkheden om (tijdelijk) van onmiddellijke inbeslagname af te zien. In belang van het onderzoek kan de inbeslagneming tijdelijk worden uitgesteld (gecontroleerde aflevering). Bij een zwaarwegend opsporingsbelang kan, na voorafgaande schriftelijke toestemming van het College van procureurs-generaal na overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie, van inbeslagneming worden afgezien (doorlaten). In de Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden van het Openbaar Ministerie is dit nader uitgewerkt. Het Openbaar Ministerie handelt binnen deze kaders.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het leden Van Nispen (SP) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat drugs met medeweten van de politie Nederland in zijn gesmokkeld (ingezonden 10 januari 2017) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.