Kamervraag 2016Z24726

Het rapport ‘Een tragische gebeurtenis in Tergooi’ van de onderzoekscommissie Meurs

Ingediend 22 december 2016
Beantwoord 1 februari 2017 (na 41 dagen)
Indieners Renske Leijten , Henk van Gerven
Beantwoord door Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD)
Onderwerpen ethiek zorg en gezondheid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z24726.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1103.html
1. https://www.tergooi.nl/upload/File/rapportcommissiemeurs19122016.pdf
2. Kamerstuk 33 149, nr. 46
3. Een tragische gebeurtenis in Tergooi. Onafhankelijke onderzoekscommissie Tergooi. 19 december 2016. Pagina 51.
  • Vraag 1
    Wat is uw reactie op het rapport «Een tragische gebeurtenis in Tergooi» van de onafhankelijke onderzoekscommissie onder voorzitterschap van mevr. Meurs naar de onverwachte dood van een 21-jarige patiënt in november 2014?1

    Met het laten onderzoeken van deze casus door een externe commissie toont het Tergooi Ziekenhuis de bereidheid om zich toetsbaar op te stellen en te leren van deze gebeurtenis. Het rapport bevat een aantal aanbevelingen voor het ziekenhuis. Het is in eerste instantie aan de raad van bestuur om naar aanleiding van deze aanbevelingen verbetermaatregelen te nemen. Daarnaast ben ik van mening dat het rapport een waardevolle bijdrage vormt aan de discussie die momenteel wordt gevoerd binnen de sector, maar ook tussen de sector en de IGZ, over de voorwaarden voor een rechtvaardige cultuur, het melden en onderzoeken van ernstige incidenten en calamiteiten en de wijze waarop patiënten en hun familie hierbij worden betrokken.

  • Vraag 2
    Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekcommissie Meurs dat er geen sprake zou zijn van een zwijgcontract? Kunt u uw antwoord toelichten?

    De commissie oordeelt dat er geen sprake is van een eenzijdig opgelegd «zwijgcontract», omdat het ziekenhuis niet nadrukkelijk heeft geëist dat een dergelijk contract werd getekend als voorwaarde voor een tegemoetkoming. Een zwijgcontract is geen juridisch afgebakende term. In plaats daarvan heb ik onder meer in mijn brief van 29 juni 20162 gesproken van vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen, die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg.
    De commissie plaatst kritische kanttekeningen bij de beperkende bepalingen die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen en concludeert dat er geen goede redenen waren om deze bepalingen op te nemen. De raad van bestuur heeft de vaststellingsovereenkomst getekend en draagt daarmee haar eigen verantwoordelijkheid. Dat de bepalingen er op instigatie van de advocaat van de moeder van de patiënt in zijn opgenomen, doet daar mijns inziens niets aan af. In mijn brief van 7 april 20163 heb ik reeds aangegeven dat onderhavige overeenkomst ongewenste elementen bevat. Het is niet wenselijk dat partijen die een vaststellingsovereenkomst aangaan, daarin opnemen zich te zullen onthouden van contacten met de media. Ook heb ik kanttekeningen geplaatst bij de afspraak dat de nabestaanden zullen afzien van alle verdere juridische mogelijkheden. Ik ben van mening dat de uitsluiting voor de nabestaanden om (alsnog) tucht- en/of strafrechtelijke stappen tegen het ziekenhuis en/of de betrokken beroepsbeoefenaren te ondernemen onwenselijk is.

  • Vraag 3
    Wat vindt u van het argument dat er geen sprake zou zijn van een zwijgcontract omdat bepalingen – onder andere over het afzien van aangifte, indienen van tuchtklachten en contact met de media – op instigatie van de advocaat van de moeder in de tekst waren opgenomen?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 4
    Erkent u dat de uitwerking van de bepalingen is dat er gezwegen wordt over het overlijden in de media en dat aangifte of tuchtklachten uitblijven en dat daarmee de suggestie dat het geen zwijgcontract betreft erg vreemd is? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 5
    Leidt het overnemen van de suggesties voor deze bepalingen van de advocaat van de moeder door het ziekenhuis, niet per definitie tot de situatie dat het ziekenhuis de bepalingen ook omarmt, mede gezien de ondertekening van de bepalingen door beide partijen? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 6
    Hoe verhoudt de definitie van een zwijgcontract die de commissie Meurs hanteert, zich tot uw uitspraken in het Algemeen overleg Verzwijgen van medische missers op 15 december jongstleden?

    Tijdens dit debat heb ik erop gewezen dat er criteria zijn verbonden aan een vaststellingsovereenkomst op basis waarvan de IGZ kan handhaven. Het gaat daarbij om de voorwaarden die ik in mijn brief van 29 juni 2016 expliciet heb toegelicht. De commissie Meurs heeft, net als de IGZ, geoordeeld dat er bij het onderhavige contract sprake is van ongewenste elementen. Zie verder het antwoord op vragen 2,3, 4 en 5.

  • Vraag 7
    Bent u nog steeds van mening dat een zwijgcontract vooral kwalijk is omdat calamiteiten of medische missers onbekend blijven en er derhalve geen lering uit kan worden getrokken?

    Ja, vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen staan een open en transparante cultuur in de weg. Ze kunnen daarnaast negatieve gevolgen hebben voor de betrokken patiënt en diens nabestaanden, in die zin dat het de verwerking van een incident kan belemmeren.

  • Vraag 8
    Is er sprake geweest van een ongewenste overeenkomst in de definitie die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarvoor hanteert, namelijk indien één of meer afspraken zijn opgenomen, die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg?2

    Ja.

  • Vraag 9
    Behoort de casus waarop het rapport van de commissie Meurs betrekking heeft, tot de zes vaststellingsovereenkomsten uit de tussenrapportage van de IGZ die één of meer onwenselijke afspraken bevatten?

    Ja.

  • Vraag 10
    Behoort de casus waarop het rapport van de commissie Meurs betrekking heeft, tot de twee gevallen uit de tussenrapportage van de IGZ waarbij is afgesproken dat er geen (tucht)klacht zal worden ingediend? Zo neen, wat gebeurt er in die andere situaties?

    Ja.

  • Vraag 11
    Neemt de IGZ genoegen met de conclusies van de commissie Meurs dat op het punt van het zwijgcontract een vergoelijkende houding aanneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Ik deel uw conclusie niet dat de commissie een vergoelijkende houding aanneemt ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst. De commissie benadrukt dat afspraken die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg ongewenst zijn. Zie verder het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5.

  • Vraag 12
    Had de conclusie niet moeten zijn dat de Raad van Bestuur wel degelijk onjuist heeft gehandeld door een naar definitie van de IGZ ongewenste overeenkomst af te sluiten waardoor een calamiteit niet werd gemeld?

    De vaststellingsovereenkomst is op 15 februari 2016 getekend. Dat is ruim een jaar nadat melding hiervan was gedaan bij de IGZ. Het feit dat de calamiteit te laat bij de IGZ is gemeld moet dus los worden gezien van de vaststellingsovereenkomst.

  • Vraag 13
    Bent u van mening dat de grote fouten die zijn gemaakt op het gebied van verleende zorg, het aangaan van een ongewenste overeenkomst en het onvermeld laten van een calamiteit de IGZ, niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de Raad van Bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?

    De IGZ heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van de calamiteit. De raad van bestuur moet verbetermaatregelen nemen naar aanleiding van dit onderzoek en het interne onderzoek dat het ziekenhuis zelf heeft verricht. De IGZ zal de voortgang van deze maatregelen volgen. Daarnaast heeft de IGZ een tuchtklacht ingediend tegen een arts die betrokken was bij de calamiteit en heeft zij de raad van bestuur een bestuurlijke boete opgelegd wegens het te laat melden van de calamiteit. Daarmee zijn er dus gevolgen geweest voor het bestuur van het ziekenhuis.

  • Vraag 14
    Verbindt de Raad van Toezicht nog conclusies op basis van dit voorval aan het functioneren van de Raad van Bestuur? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de Zorgbrede Governancecode?

    Of en zo ja welke conclusies de Raad van Toezicht trekt, of heeft getrokken, naar aanleiding van de rapportage van de onderzoekscommissie, is aan de Raad van Toezicht. Ik heb daarin geen rol. Zie verder het antwoord op vraag 13.

  • Vraag 15
    Gaat de IGZ nog ingrijpen bij het Tergooi ziekenhuis indien de Raad van Bestuur of het de Raad van Toezicht zelf hun verantwoordelijkheid niet nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?

    Zie het antwoord op vraag 13.

  • Vraag 16
    Wat is het oordeel van de IGZ op het rapport van de commissie Meurs? Wat vindt de IGZ van de kritiek die de commissie op het functioneren van de IGZ heeft zoals het hanteren van een strikt boetebeleid wat openheid zou frustreren en te trage handelwijze bij het bepalen van een oordeel over de casus Tergooi?

    Hoewel ik niet over het oordeel van de IGZ ga, kan ik hier zelf het volgende over zeggen. Wanneer het gaat om een contextgericht handhavings- en boetebeleid en het belang van goed intern onderzoek door de zorginstelling zelf, dan voorziet het huidige beleid hier ruimschoots in. Het is voor een zorgaanbieder niet altijd meteen duidelijk of een bepaald incident ook een calamiteit betreft die gemeld dient te worden bij de inspectie. In geval van twijfel is het de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om -binnen zes weken- zelf onderzoek te doen naar wat is voorgevallen en op basis daarvan mogelijk een melding te doen bij de IGZ. De inspectie legt in de brochure «Calamiteiten melden aan de IGZ», die ik u 15 december 2016 heb doen toekomen, helder uit wat er van de zorgaanbieder wordt verwacht wanneer er zich mogelijk een calamiteit heeft voorgedaan en welke procedures en termijnen hierbij dienen te worden gehanteerd6. In de brochure onderstreept de IGZ het belang van een goede meldcultuur, alsook dat bij twijfel geadviseerd wordt te melden. De brochure is het resultaat van meerdere dialoogsessies met zorgbestuurders, zorgverleners en cliëntvertegenwoordigers en dient als verduidelijking van de wettelijke meldplicht bij calamiteiten. Uit de dialoogsessies bleek dat het niet nodig is om de wettelijke definitie aan te passen.

  • Vraag 17
    Wat vindt u van het voorstel van de commissie Meurs om de definitie van een calamiteit te wijzigen en het causaliteitsprincipe minder zwaar te laten wegen maar uit te gaan van de onverwachtheid enerzijds en anderzijds de ernst van de gebeurtenis, namelijk overlijden dan wel ernstig schadelijk gevolg?3

    Zie antwoord vraag 16.

  • Vraag 18
    Is het niet vreemd dat de commissie Meurs zich verzet tegen het adagium om calamiteiten bij twijfel te melden, omdat dat zou leiden tot formalisering en juridisering? Is niet juist openheid en transparantie de basis om juridisering en formalisering die gevoed worden door gebrek aan openheid te voorkomen?

    Ik sta achter de procedure die de IGZ in haar brochure «Calamiteiten melden aan de IGZ» heeft opgenomen en uitgelegd, omdat ik ervan overtuigd ben dat deze bijdraagt aan openheid en transparante in de zorg.

  • Vraag 19
    Onderschrijft u de conclusie van de commissie Meurs dat in alle gevallen waarin een calamiteitenonderzoek wordt uitgevoerd het betreffende rapport aan de patiënt of diens familie behoort te worden verstrekt, ongeacht de uitkomst van het calamiteitenonderzoek?

    Incidenten, inclusief aard en toedracht, behoren volgens artikel 10 lid 3 van de Wkkgz altijd in het patiëntendossier te worden opgenomen. Verder acht ik het van groot belang dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid nemen om patiënten en diens nabestaanden uitvoerig te informeren over de uitkomsten van een calamiteitenonderzoek. Daar hoort ook het verstrekken van het calamiteitenrapport bij. Sinds 2013 vraagt de IGZ van zorgaanbieders dat zij de patiënt of diens familie betrekken bij een onderzoek naar een calamiteit. Inmiddels is dit in het merendeel van de casus het geval, zoals ook blijkt uit de pilot openbaarmaking van geaggregeerde meldingen- en boetebesluit informatie door de IGZ7.

  • Vraag 20
    Gaat u in tegenstelling tot de wens van de commissie Meurs het verbod op vaststellingsovereenkomsten met beperkende voorwaarden wettelijk regelen? Zo neen, waarom niet?

    Vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen zijn in strijd met het begrip goed bestuur in de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg. In hun gezamenlijk kader toezicht op goed bestuur hebben IGZ en NZa opgenomen dat vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen afbreuk doen aan de openheid en transparantie van de zorg. De IGZ heeft daarmee al aanknopingspunten om haar handhavingsinstrumentarium op grond van de Wkkgz in te zetten en het bestuur aan te spreken.
    Tijdens het Algemeen Overleg op 15 december 2016 heb ik toegezegd uw Kamer in het eerste kwartaal van 2017 te informeren over wat wel en niet mogelijk is in het optreden tegen vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen, wat de belemmeringen zijn en welke oplossingen mogelijk zijn in het bestuursrecht, maar vooral ook in het privaatrecht.

  • Vraag 21
    Wat gaat u doen met het advies van de commissie Meurs die – gezien de kwetsbare positie van arts-assistenten – een lans breekt voor een landelijke discussie gericht op de verbetering van de positionering en competenties van de arts-assistenten en de daarbij behorende beschikbaarheid en toegankelijkheid van hun supervisors?

    Ik zal over dit advies in overleg treden met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

  • Vraag 22
    Wat vindt u van het gegeven dat een lid van de commissie Meurs sinds 1 juni 2015 voorzitter is van de Commissie Patiëntveiligheid (CPV) Tergooi ziekenhuis? Is hiermee – ondanks het feit dat dit lid niet betrokken was bij de onderhavige casus – niet de onafhankelijkheid van deze commissie in het geding? Zo neen, waarom niet?

    Het is niet aan mij te oordelen over de onafhankelijkheid van deze commissie en/of haar leden, die op verzoek van het Tergooi ziekenhuis een onderzoek hebben uitgevoerd.

  • Mededeling - 11 januari 2017

    De vragen van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over het rapport «Een tragische gebeurtenis in Tergooi» van de onderzoekscommissie Meurs (2016Z24726) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de kamervragen doen toekomen.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2016Z24726
Volledige titel: Het rapport ‘Een tragische gebeurtenis in Tergooi’ van de onderzoekscommissie Meurs
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20162017-1103
Volledige titel: Antwoord op vragen van de leden Leijten en Van Gerven over het rapport ‘Een tragische gebeurtenis in Tergooi’ van de onderzoekscommissie Meurs