Ingediend | 23 november 2016 |
---|---|
Beantwoord | 23 december 2016 (na 30 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | financieel toezicht financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z21925.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-871.html |
Ja.
Het kabinet is nu bezig om dit uit te werken in een implementatieplan waar een artikelsgewijs overzicht onderdeel van uit maakt. Op die punten waarop er gevolgen zijn voor Nederland en er tegelijkertijd ruimte is voor lidstaten in de implementatie, wordt door het kabinet nauwgezet bezien hoe de vereisten van de richtlijn zo geïmplementeerd kunnen worden dat zij het beste aansluiten bij de Nederlandse praktijk. Dit speelt bijvoorbeeld een rol bij de informatievereisten en de gevolgen voor het UPO waarover het kabinet in nauw contact staat met de pensioensector en toezichthouders. Zoals gebruikelijk bij richtlijnen wordt het implementatieplan zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van de herziene richtlijn, naar uw Kamer verstuurd. De verwachte inwerkingtreding is begin 2017 waarmee u het implementatieplan dus in het voorjaar van 2017 kan verwachten.
Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen continu gekeken naar de mogelijke implicaties van de artikelen in de voorziene herziening van de IORP-richtlijn en de Tweede Kamer hierover ook bij elke volgende stap in de onderhandeling geïnformeerd (zie voor een overzicht beantwoording VSO, Kamerstuk 33 931, nr. 18).
Uw Kamer is dus uitgebreid geïnformeerd over de gevolgen van de herziening van de IORP-richtlijn voor de Nederlandse pensioenwet- en regelgeving.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Ja.
Ja. Het is volgens het kabinet onwenselijk als Nederlandse pensioenregelingen, louter om het toezicht te ontwijken, op grote schaal buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Op basis van de huidige IORP-richtlijn uit 2003 is het reeds mogelijk dat een Nederlandse regeling door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat wordt uitgevoerd. Er kunnen immers goede redenen zijn voor een bedrijf – bijvoorbeeld door verhuizing van activiteiten – om zijn pensioenvoorziening mee te laten verhuizen. Met de herziening van de IORP-richtlijn blijft dit mogelijk maar komen er wel strengere regels voor grensoverschrijdende activiteiten van pensioeninstellingen door middel van additionele instemmingvereisten van toezichthouders en deelnemers. Voor het kabinet staat namelijk één belang voorop en dat is het belang van de deelnemer. Dit is ook in lijn met de eerdere uitspraken van de Minister van Financiën.
De belangrijkste garantie voor de deelnemers bij overdracht is gelegen in het feit dat zij zelf beslissen over de overgang. In het systeem van de nieuwe IORP-richtlijn zitten als het ware twee dubbele sloten. Bij de toezichthouders is er sprake van een dubbel slot omdat de toezichthouders van beide lidstaten moeten instemmen. Bij de deelnemers is er sprake van een dubbel slot omdat er toestemming nodig is van de werkgever waarbij de OR moet instemmen en een meerderheid van de vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Daarnaast hebben individuele deelnemers een bezwaarrecht. Het is in deze systematiek dus niet mogelijk dat een overgang geregeld wordt, zonder dat de direct betrokkenen daarmee instemmen.
Het zou onwenselijk zijn als Nederlandse pensioenregelingen op grote schaal buiten Nederland uitgevoerd zouden worden. Dat zou met name het geval zijn indien pensioeninstellingen hiervoor zouden kiezen vanwege toezichtsarbitrage of een hogere rekenrente, zodat bijvoorbeeld alsnog tot indexatie zou kunnen worden overgegaan. Zoals hierboven al is aangegeven is voor overdracht allereerst een meerderheidsbesluit van deelnemers, gepensioneerden en gewezen deelnemers nodig. Het kabinet acht het hoogst onwaarschijnlijk dat deze hiermee in meerderheid akkoord zouden gaan. Immers het werken met een hogere rekenrente verhoogt ook het risico dat in de toekomst lagere pensioenuitkeringen verstrekt worden. Dat is niet in belang van actieve deelnemers in het fonds.
In het Belgische recht is geen sprake van één rekenrente die geldt voor alle pensioenfondsen. Daarbij geldt dat de Belgische toezichthouder niet kan ingaan op individuele gevallen. In algemene zin verschillen de prudentiële kaders van Nederland en België. De verschillende kaders moeten daarom in den brede worden bezien en kunnen niet slechts op één element los vergeleken worden. In België wordt gewerkt met een kortetermijnvoorziening en een langetermijnvoorziening in het prudentiële kader. Voor de langetermijnvoorziening geldt in België dat een sponsorgarantie mee kan tellen in het bepalen van de hoogte van de buffer. Daarnaast dient in België ook rekening te worden gehouden met de kortetermijnvoorziening die van belang is voor individuele waardeoverdracht. Voor Nederlandse regelingen die in België worden uitgevoerd geldt dat de rekenrente moet worden toegepast volgens het Nederlands wettelijk recht, namelijk de risicovrije rente zoals door DNB gepubliceerd. Een tekort op de kortetermijnvoorziening moet onmiddellijk worden aangevuld. Ten algemene geldt dat de Belgische toezichthouder bij de uitvoering van Nederlandse regelingen kijkt naar een gelijkwaardige bescherming van de deelnemer als wanneer de regeling in Nederland zou worden uitgevoerd.
In Nederland is wettelijk bepaald dat de rekenrente wordt gebaseerd op marktwaardering. Hierbij moet op grond van de wet gewerkt worden met de door DNB gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur. Op basis van de huidige rentetermijnstructuur3 lag de rente voor looptijden van minder dan 15 jaar op 30 november jl. onder de 1%.
Ja, ik heb kennis genomen van het betreffende artikel. Daarin wordt niet gesproken over toezichtsarbitrage. Wat betreft de hoogte van de dekkingsgraad geldt, zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, dat de prudentiële kaders van Nederland en België verschillen en niet op één los element vergeleken kunnen worden. De Belgische toezichthouder kijkt bij de uitvoering van Nederlandse regelingen naar een gelijkwaardige bescherming van de deelnemer als wanneer de regeling in Nederland zou worden uitgevoerd.
Om in beeld te brengen wat de redenen zijn voor belanghebbenden om een pensioenregeling in een andere lidstaat uit te brengen heb ik hier onderzoek naar laten uitvoeren door onderzoeksbureau SEO. De resultaten van dit onderzoek, die u gelijktijdig met de verzending van de antwoorden op deze Kamervragen ontvangt, laten zien dat de omvang hiervan zeer beperkt is en het hier gaat om een zeer specifieke groep multinationals voor wie het onderbrengen van verschillende pensioenregelingen in één land schaalvoordelen kan opleveren. In totaal gaat het om 10.400 deelnemers en minder dan 0,1% van het totale belegde vermogen.
Uit het onderzoek kan niet geconcludeerd worden dat het puur op basis van de rekenrente aantrekkelijk is om een Nederlandse regeling bij een Belgisch pensioenfonds onder te brengen. Wel ervaren sommige werkgevers het Belgische kader op het gebied van de governance als het gaat om de keuze voor de invulling van bepaalde bestuursmodellen en op het gebied van kunnen betrekken van een sponsorgarantie in het prudentiële kader als meer flexibel. Bij de vormgeving hiervan zijn in Nederland bewuste keuzes gemaakt. Voor het kabinet blijft voorop staan dat de deelnemer te allen tijde centraal dient te staan en voldoende beschermd dient te zijn bij de uitvoering van een Nederlandse regeling in een andere lidstaat. De herziening van de IORP-richtlijn moet worden gezien als het verder verstevigen van de bescherming van de deelnemer. Het pas ingevoerde instemmingsrecht van de Ondernemingsraad past eveneens bij deze versteviging.
Zie het antwoord op vraag 8.
Ik ben van mening dat ik bij de genoemde beantwoording van Kamervragen volledig ben geweest en in ben gegaan op de essentie.
Ja.
Zie het antwoord op de vragen 2 t/m 6. Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen continu gekeken naar de mogelijke implicaties van de artikelen in de voorziene herziening van de IORP-richtlijn en de Tweede Kamer hierover ook bij elke volgende stap in de onderhandeling geïnformeerd. Zo is bij het uitbrengen van het voorstel tot herziening aangegeven dat er mogelijk consequenties waren op het gebied van gedelegeerde bevoegdheden, gedetailleerde eisen voor governance en communicatie en grensoverschrijdende activiteiten van een pensioenfonds. In de stappen daarna is, tijdens de onderhandelingen in de Raad en tijdens de triloogfase, de Kamer hierover nader geïnformeerd (zie voor een overzicht beantwoording VSO, Kamerstuk 33931, nr. 18). Uw Kamer is dus uitgebreid geïnformeerd over de gevolgen van de herziening van de IORP-richtlijn voor de Nederlandse pensioenwet- en regelgeving.
Zie het antwoord op vraag 8.
Met de rekenrente wordt berekend hoeveel vermogen pensioenfondsen nu moeten aanhouden om in de toekomst voldoende te kunnen uitkeren. De rekenrente is dus een middel om te bepalen hoeveel iets wat in de toekomst moet worden uitgekeerd, nu waard is. De rekenrente die wordt gehanteerd hangt af van de aard van de verplichtingen. Bij de uitkeringsovereenkomst moeten de verplichtingen worden gewaardeerd aan de hand van de risicovrije rente. De reden hiervoor is het karakter van deze pensioenregelingen, op grond waarvan werknemers nominale aanspraken opbouwen met een hoge mate van zekerheid.
Ja.
Zie het antwoord op vraag 8.
Nee. Als een werkgever beslist om een Nederlandse regeling te verplaatsen van een pensioenfonds in Nederland naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, vindt er een collectieve waardeoverdracht plaats. Op dit moment toetst DNB deze collectieve waardeoverdracht op basis van artikel 90 jo. artikel 83 of artikel 84 van de Pensioenwet. Belangrijke meerwaarde van de herziening van de richtlijn is dat dit nu ook op Europees niveau geregeld wordt. Daarbij worden bovendien de criteria op basis waarvan DNB toetst explicieter vastgelegd. In het uiteindelijke onderhandelingsresultaat is geregeld dat DNB een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat kan tegenhouden indien:
Deze criteria sluiten aan op de criteria waar DNB in de huidige praktijk naar kijkt. In de huidige Pensioenwet is opgenomen dat DNB een collectieve waardeoverdracht kan tegenhouden, echter zonder daarbij expliciete criteria te noemen. Bij de implementatie van de richtlijn zullen deze criteria ook in de Nederlandse Pensioenwet verankerd worden, waardoor er een stevigere wettelijke grondslag komt waar DNB zich op kan beroepen. Dat betekent een versterking van de positie van DNB.
Ja.
Na de inhoudelijke behandeling van het voorstel in de raadswerkgroepen, onder het Italiaanse voorzitterschap, is op 11 december 2014 in COREPER de «general approach» in de Raad vastgesteld. Hiermee werd het onderhandelingsmandaat vastgesteld voor de Raad voor de onderhandelingen met het Europees parlement en de Europese Commissie in de zogenoemde triloogfase. Voorafgaand aan de vaststelling van de general approach is op 17 oktober 2014 (Kamerstuk 33 931, nr. 7) uw Kamer per brief geïnformeerd over de tussenstand in de onderhandelingen. Vervolgens is op 4 december 2014 (Kamerstuk 33 931, nr. 8) aan uw Kamer een kabinetsappreciatie gezonden over het conceptstandpunt van de Raad.
Ja.
Vanwege de samenhang en herhaling van sommige vragen heb ik er voor gekozen om de beantwoording op enkele punten samen te voegen of te verwijzen naar een antwoord bij een vraag met eenzelfde strekking. Aangezien er ten aanzien van de vragen 9, 11 en 12 contact is geweest met de Belgische toezichthouder is de reguliere termijn met enkele dagen overschreden.