Ingediend | 8 november 2016 |
---|---|
Beantwoord | 15 november 2016 (na 7 dagen) |
Indiener | Nine Kooiman |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z20664.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-491.html |
Op dit moment vindt in de regio Arnhem een aanbestedingsprocedure plaats voor de inkoop van 2017. In het bericht wordt gesproken over aanbieders van gespecialiseerde jeugdzorg. Uit navraag bij gemeente Arnhem blijkt dit te gaan over de inkoop van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Op dit moment is de aanbestedingsprocedure in de regio Arnhem nog niet afgerond en past het mij niet om hierover uitspraken te doen.
In algemene zin geldt dat gemeenten de plicht hebben om te voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen (art 2.4, tweede lid, Jeugdwet). Daarbij moeten zij rekening houden met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders (art 2.4, derde lid, Jeugdwet). De gemeenten dienen zich bij de inkoop er bovendien van te vergewissen dat de instellingen in staat zijn om te voldoen aan de wettelijke eisen, waaronder de eisen die zijn opgenomen in het normenkader. In dit normenkader zijn specifieke eisen opgenomen waaraan de gecertificeerde instellingen moeten voldoen. De inspecties en het keurmerkinstituut (normenkader) houden hier toezicht op.
Wanneer zich een situatie voordoet van overgang van instelling, rust er een belangrijke verplichting op het college zich in te spannen voor continuïteit van de bestaande hulpverleningsrelaties. Omdat dit zo belangrijk is, regelt artikel 2.13 van de Jeugdwet dat in gevallen waarin een gemeente een overeenkomst sluit met een andere gecertificeerde instelling, het college erop toe ziet dat de gecertificeerde instelling in overleg treedt met de gecertificeerde instelling die vóór hem de kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering uitvoerde, over de overname van personeel en over het zoveel mogelijk voortzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen medewerkers van de gecertificeerde instelling en jeugdige of diens ouders.
Zie antwoord vraag 1.
U verwijst naar het debat dat wij hadden over het bericht dat de gemeenten, op basis van de door CBS gepubliceerde Iv3-cijfers, € 1,2 miljard minder hebben uitgegeven aan de gecombineerde clusters Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugd, dan het Gemeentefonds hiertoe beschikbaar stelt. Ik heb aangegeven dit, samen met gemeenten, nader te zullen onderzoeken. In dat debat is ook gesproken over de waarborgen inzake de tarieven in het kader van de Jeugdwet.
In artikel 2.11 van de Jeugdwet is geregeld dat wanneer een gemeente – dus ook Arnhem – voor een deel van de uitvoering van de Jeugdwet derden inschakelt, daarbij niet alleen op de prijs wordt gelet, maar dat in ieder geval ook kwaliteitscriteria worden gehanteerd. Op grond van artikel 2.12 van de Jeugdwet heeft Arnhem bij verordening zelf regels gesteld om een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Conform de wet dient het college te voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen. Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college zich bij de inkoop van de jeugdbescherming rekenschap geeft van deze verantwoordelijkheid en de wettelijke vereisten die gelden voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het is geen verantwoordelijkheid van het Rijk om een overzicht te hebben van de onderhandelingen en aanbestedingsprocedures die plaatsvinden tussen gemeenten en instellingen.
Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college zich bij de inkoop van de jeugdbescherming in voldoende mate rekenschap geeft van deze verantwoordelijkheden. Daarbij is voor de gemeenteraad een belangrijke rol weggelegd als het gaat om de vaststelling van de verordening waarin (conform art 2.12 Jeugdwet) regels zijn vastgelegd ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs van een maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en de kwaliteitseisen die daaraan gesteld worden.
Indien instellingen en gemeenten vastlopen in het inkoopproces, hebben zij ook de mogelijkheid om de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) in te schakelen. De TAJ is beschikbaar om te bemiddelen tussen gemeente en instellingen vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg. In het kader van de inkoop in de regio Arnhem heeft geen van de partijen zich gemeld bij de TAJ.
De omstandigheid dat één of meer inschrijvers afzien van inschrijving op een aanbesteding omdat zij zich niet kunnen verenigen met de aanbestedingsvoorwaarden betekent niet automatisch dat de aanbesteding tijdelijk moet worden stopgezet. Van geval tot geval moet het bevoegd gezag een belangenafweging maken. De regio Arnhem heeft laten weten dat zij de huidige aanbestedingsprocedure niet stop zal zetten maar dat zij wel het initiatief heeft genomen om een nadere toelichting te vragen bij de partijen die niet hebben ingeschreven. Naar we begrepen hebben zullen de gesprekken daarover plaatsvinden in de week van 16 november 2016.
Overigens mogen partijen tijdens een aanbestedingsprocedure altijd verhelderende vragen stellen en dan dient de aanbestedende gemeente die te beantwoorden. De gestelde vragen en gegeven antwoorden moeten vervolgens gedeeld worden met alle partijen.
Ja.