Ingediend | 10 oktober 2016 |
---|---|
Beantwoord | 4 november 2016 (na 25 dagen) |
Indiener | Madeleine van Toorenburg (CDA) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | bestuur organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z18563.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-391.html |
Ja
Ik ken de signalen over zaken waarin te veel tijd zit tussen de uitspraak en de start van de behandeling/jeugdhulp, in het bijzonder bij adolescenten van 18 jaar of ouder waar het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Ik deel de mening van het lid Van Toorenburg dat alles op alles gezet moet worden om de behandeling van jeugdigen te starten. In dit geval heeft de rechter er voor gekozen in plaats van het jeugdstrafrecht het commune strafrecht toe te passen. Als rechters op basis van overwegingen over de uitvoerbaarheid geen ruimte zien om te kiezen voor de naar hun oordeel juiste toepassing van het strafrecht en (jeugd)hulp, vind ik dat een zorgelijke situatie.
De toevoeging dat de behandeling van jeugdige criminelen in veel gevallen spaak loopt, deel ik niet. Ik wil eerst inzicht krijgen in het antwoord op de vraag of deze uitspraak een incident is of dat het vaker voorkomt dat wordt afgeweken van het advies om jeugdstrafrecht toe te passen om hulp sneller te realiseren. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voert op mijn verzoek een monitoring- en evaluatieprogramma uit over het adolescentenstrafrecht. Onderdeel van het programma is een zogenaamde procesevaluatie, die in 2017 wordt opgeleverd. Daarin wordt onder andere met rechters gesproken over hun ervaringen met het adolescentenstrafrecht. Ook zal in dit onderzoek aandacht zijn voor mogelijke regionale verschillen in de toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Met de invoering van de Jeugdwet zijn gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk geworden voor de jeugdhulp, inclusief de hulp aan jongvolwassenen veroordeeld onder het jeugdstrafrecht. Het is dan ook een gemeentelijke verantwoordelijkheid om knelpunten aan te pakken die zich voordoen bij het realiseren van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing binnen het jeugdstrafrecht, inclusief adolescenten op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is, evenals voor de inzet van alle vormen van jeugdreclassering.
Zoals u weet zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de organisaties die bij deze problematiek betrokken zijn, gesprekken gevoerd. De conclusie is dat de verantwoordelijkheden en procedures op zichzelf helder zijn, dat voldoende informatie voorhanden is via website, kennisateliers en factsheets, maar dat het nodig blijft om te investeren in kennisoverdracht onder professionals en in gerichte ondersteuning aan gemeenten. Dit is eerder, mede in reactie op de motie-Oskam, aangegeven in de brief (22 juni 2016, Kamerstuk 31 839, nr. 524) van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ).
De regio Rijnmond heeft een «Verbeterplan Jeugdhulp in een strafrechtelijk kader» opgesteld. Hierin zoeken de verschillende ketenpartners in de jeugdstrafrechtketen samen naar oplossingen om te komen tot een goed aanbod voor deze doelgroep en scherpen zij waar nodig de werkafspraken aan.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
In gevallen waarin een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, wordt deze direct ten uitvoer gelegd in een justitiële jeugdinrichting. In gevallen waarin een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd is het – zoals ik in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb aangegeven – de verantwoordelijkheid van de gemeenten om er voor te zorgen dat de opgelegde jeugdhulp snel ingezet kan worden. Naar aanleiding van de motie-Oskam is overleg gevoerd met ketenpartners en gemeenten om een goede invulling te geven aan de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van bij vonnis opgelegde jeugdhulp.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het opbouwen van voldoende kennis. De VNG heeft opdracht gegeven voor een informatieve publicatie/tool voor gemeenten inzake het jeugdstrafrecht, de toepassing van het jeugdstrafrecht op 18–23 jarigen, nazorg na jeugddetentie en het organiseren van maatwerk voor deze jeugdigen. Deze tool zal binnenkort online verschijnen. Ik blijf samen met mijn collega van VWS en de VNG in gesprek met de gemeenten om hen bij het opbouwen van de benodigde kennis te ondersteunen. Daarnaast werken wij gezamenlijk aan een aanvulling op de factsheet met praktische vragen en antwoorden over het woonplaatsbeginsel.
Zie antwoord vraag 6.
Zie antwoord vraag 6.
In de motie staat dat de Tweede Kamer voor 1 januari 2017 geïnformeerd wil worden. De motie is aangenomen. De Minister heeft in het debat verklaard hier positief tegenover te staan, het gesprek met ketenpartners te willen voeren en dat hij hierover in het voorjaar van 2017 de Tweede Kamer zal informeren.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Toorenburg (CDA) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over een uitspraak van de rechtbank Rotterdam omtrent het niet toepassen van jeugdstrafrecht (ingezonden 10 oktober 2016) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.