Ingediend | 8 september 2016 |
---|---|
Beantwoord | 1 december 2016 (na 84 dagen) |
Indiener | Renske Leijten |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z16183.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-644.html |
Ik heb hiervan kennis genomen en ik ben met het CIZ in overleg getreden.
Om te kunnen vaststellen of recht bestaat op Wlz-zorg, beoordeelt het CIZ op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren zoals de huisarts, de zorgbehoefte. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria. Die wettelijke criteria bepalen dat een cliënt recht heeft op passende zorg vanuit de Wlz indien hij, vanwege een lichamelijke, psychogeriatrische of verstandelijke aandoening of beperking, een blijvende behoefte heeft aan:
De beoordeling door het CIZ van aanvragen voor toegang tot de Wlz kent verschillende stappen. Deze zijn vastgelegd in de beleidsregels indicatiestelling Wlz, waarin een afwegingskader is beschreven. Vervolgens wordt de mate van stoornissen en beperkingen in het functioneren van de cliënt op diverse levensterreinen vastgesteld. Deze informatie wordt aangeleverd bij de aanvraag voor een Wlz-indicatie, dan wel in het persoonlijk contact dat het CIZ met de cliënt heeft. De mate waarin de stoornissen en beperkingen zich manifesteren, draagt bij aan het oordeel of sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, maar zijn op zichzelf nog niet voldoende voor het bepalen van de toegang tot de Wlz. Het CIZ maakt deze afweging op basis van de informatie over de cliënt en de vaststelling van diens gezondheidstoestand en functioneren. Dit gebeurt in persoonlijk contact met de cliënt en, bij twijfel, neemt de medisch adviseur van het CIZ contact op met de behandelaar(s) van de cliënt.
Gelet op het zorgvuldige proces voor indicatiestelling, waarvan ook de bepaling van het best passende zorgprofiel onderdeel uit maakt, zie ik geen aanleiding voor de veronderstelling dat cliënten met een te lage indicatie het verpleeghuis binnenkomen. Een cliënt kan bezwaar maken, indien hij van oordeel is dat de indicatie te laag is. Evenmin zie ik aanleiding voor de stelling dat zorgaanbieders door de indicatiestelling middelen mislopen.
Voor cliënten met recht op Wlz-zorg, geldt dat het CIZ voor hen heeft vastgesteld dat zij een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Deze zorg is zwaar en complex. Voor de verpleeghuiszorg gaat het daarbij om de zorgprofielen VV4 tot en met VV10. Van de cliënten met een VV-indicatie heeft minder dan 15% een indicatie in één van de pakketten VV7 tot en met VV10. 85% van de indicaties heeft betrekking op VV4 tot en met VV6 en deze aantallen zijn ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van 2014.
Het CIZ rapporteert zowel over het aantal indicatiebesluiten dat in een periode is afgegeven als over het aantal unieke cliënten – het «uitstaande recht» – dat op de eerste dag van een kwartaal een zorgaanspraak heeft. Ter illustratie: een cliënt krijgt een indicatiebesluit voor een bepaald zorgprofiel, bijvoorbeeld VV4. Na verloop van tijd kan de zorgvraag anders zijn wat leidt tot een nieuw indicatiebesluit waarin een hoger zorgprofiel wordt geïndiceerd, bijvoorbeeld VV5. Het CIZ heeft dan twee indicatiebesluiten verstrekt voor één cliënt. Om de ontwikkelingen in het recht op Wlz-zorg te volgen, is het van belang om naar het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg te kijken. Het aantal afgegeven indicaties geeft geen informatie over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg.
Uit de rapportage van het CIZ blijkt dat voor het totaal van de pakketten VV7 tot en met VV10 het aantal afgegeven indicatiebesluiten in 2015 (inderdaad) op een substantieel lager niveau ligt dan in 2014 onder de AWBZ. Echter, de cijfers over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg over een iets langere periode, geven een ander beeld; het aantal cliënten met aanspraak in de afgelopen 4 jaar fluctueert tussen ongeveer 17.000 en 20.000 (VV7 tot en met VV10).
Indicatie (recht op Wlz-zorg)
VV 4 tm 10
VV 7 tm 10
2012 Q3
125.100
17.500
2013 Q1
131.700
18.900
2013 Q3
134.700
19.600
2014 Q1
136.200
19.500
2014 Q3
136.500
19.200
1-01-15
139.700
19.400
1-07-15
138.300
17.900
1-01-16
142.300
17.500
De regels voor toegang tot indicaties voor zware verpleeghuiszorg zijn per 1 januari 2015 niet aangescherpt. Wie deze zorg nodig heeft, krijgt die ook. Verschil ten opzichte van 2014 is wel dat het CIZ vanaf 2015 altijd zelf het indicatieonderzoek uitvoert. Overigens is er enige tijd onduidelijkheid geweest of onder de Wlz het CIZ ook een VV7-indicatie voor een korte periode kan afgeven. Het CIZ heeft voor de zomer met een factsheet verduidelijkt dat een VV7 ook tijdelijk kan worden geïndiceerd.
Het CIZ heeft een website waarop cliënten en professionals informatie kunnen vinden over de toegang tot de Wlz. Deze informatie en in het bijzonder de webcheck zijn bedoeld om een indruk te geven van het indicatieproces. Globaal kan worden verkend of het indienen van een verzoek om een indicatiebesluit succesvol zou kunnen zijn. Deze check geeft geen vooruitzicht op een besluit. Het feitelijke indiceren omvat veel meer vragen die beantwoord moeten worden. Vervolgens volgt in het persoonlijk contact met de aanvrager de verdieping van die vragen en kan op basis van eventueel ook nog van derden (zoals behandelaars van de aanvrager) verkregen medische informatie, een besluit worden genomen. Ook de folders die het CIZ ter beschikking stelt zijn bedoeld om aanvragers, hun mantelzorgers, zorgprofessional en andere geïnteresseerden te informeren over het CIZ, de door het CIZ gehanteerde werkwijze (op hoofdlijnen) en over de Wlz (in relatie tot het werk van CIZ).
Zie antwoord vraag 2.
In het antwoord op vraag 3 leg ik uit dat de informatieverstrekking op de website van het CIZ over de Wlz gericht is op het schetsen van een beeld van de Wlz. Uit deze informatie kan niet worden afgeleid of in een individuele situatie sprake is van toegang tot Wlz-zorg.
Het stellen van de juiste indicatie is maatwerk. Het CIZ voert de indicatiestelling voor de Wlz onafhankelijk, deskundig en uniform uit. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven hoe het CIZ indiceert. Hieruit blijkt dat het CIZ op grond van de ingewonnen informatie over een cliënt, aangevuld met persoonlijk contact, tot een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag komt.
Zie antwoord vraag 2.
De betreffende passages in de voortgangsrapportage zijn gebaseerd op feitelijke informatie. Ik geef hierin aan dat de kwartaalrapportages van het CIZ worden gekenmerkt door de start van het werken met het nieuwe wettelijke regime (Wlz) en het afronden van het oude systeem (AWBZ). Binnen de Wlz worden andere toegangscriteria gehanteerd dan binnen de AWBZ, zo is vermeld.
Vervolgens ben ik in gegaan op de ontwikkeling van het aantal cliënten met aanspraak op Wlz-zorg. Het zogenaamde uitstaand recht is een belangrijke graadmeter om te kunnen zien hoeveel cliënten aanspraak hebben op Wlz-zorg.
Ik heb ook aangegeven dat ik in de volgende voortgangsrapportage nader zal ingaan op mogelijke verklaringen.
Het CIZ heeft geen taakstelling gekregen als het gaat om het uitvoeren van de indicatiestelling voor de Wlz. In het antwoord op vraag 2 is uiteengezet hoe het CIZ indicaties stelt.
De vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over het bericht «Indicaties voor zware verpleeghuiszorg halveren» (2016Z16183) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming met onder meer het CIZ nodig is. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de kamervragen doen toekomen.