Ingediend | 2 september 2016 |
---|---|
Beantwoord | 21 september 2016 (na 19 dagen) |
Indiener | Jasper van Dijk |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z15808.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-20.html |
De verengelsing van het hoger onderwijs vloeit voort uit de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs. Zoals ik eerder heb aangegeven is internationalisering een ontwikkeling waarvan ik het belang onderstreep.2 Ik ben van mening dat studenten er baat bij kunnen hebben om in het Engels college te krijgen. Het bereidt studenten voor op een internationale arbeidsmarkt en het Nederlandse hoger onderwijs wordt door Engelstalig onderwijs rijker en aantrekkelijker voor buitenlandse studenten in de setting van een «international classroom». Er zijn bovendien studies die zo sterk geworteld zijn in een internationale context dat een «vertaling» van deze studies naar het Nederlands niet opportuun is.
Echter, zoals ik eerder – bijvoorbeeld in de Strategische agenda – heb aangegeven, staan voor mij een aantal aandachtspunten voorop bij de keuze voor Engels:
Tegen deze achtergrond geeft alleen het percentage studies dat in het Engels wordt aangeboden niet alle relevante informatie; uit een dergelijk cijfer valt niet op te maken wat de beweegredenen van instellingen zijn om voor het Engels te kiezen. In de vraagstelling is geen onderscheid gemaakt tussen master en bacheloropleidingen. Cijfers3 laten zien dat het aandeel Engelstalige bachelors veel lager is dan het aandeel Engelstalige masters. Van de bacheloropleidingen wordt 18,5% in het Engels aangeboden en 7,3% in het Engels/Nederlands. Het merendeel van de studenten volgt dus niet gedurende hun gehele universitaire loopbaan Engelstalig onderwijs.
Ik heb mijn zorgen ten aanzien van de positie van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal reeds geuit in de Strategische Agenda. Die zorgen hebben zich inmiddels vertaald in een aanvraag bij de KNAW van 30 maart 2016. Anticiperend op de huidige discussie heb ik de KNAW gevraagd om samen met de VSNU en de VH een nadere analyse te maken van de omvang van en de motieven voor Engelstaligheid in het hoger onderwijs, en van daaruit handvatten te bieden voor een evenwichtige gedragslijn. De KNAW zal daarbij rekening houden met de overwegingen, die ik hierboven in het antwoord op vraag 1 heb geschetst.
Het beeld klopt wanneer alleen naar universitaire masters gekeken wordt. Uit recente cijfers van de VSNU blijkt dat van de 684 universitaire masteropleidingen er 459 (67%) in het Engels worden aangeboden en 87 (13%) in het Nederlands en Engels. Dit komt erop neer dat 31% van de universitaire masteropleidingen in het Nederlands wordt aangeboden. Ook klopt het dat een aantal Technische Universiteiten alleen nog Engelstalige masters aanbieden: Wageningen UR en de TU Delft. Aan de TU Eindhoven en Universiteit Twente zijn alle masters op één na Engelstalig. Als men echter naar alle masters, inclusief het hbo-aanbod kijkt, dan ligt het percentage lager. In het hbo wordt bijna 70% van de masters volledig in het Nederlands aangeboden, en volgt 86% van de studenten een Nederlandstalige opleiding.
Als we de meest recente cijfers vergelijken met die van 2013, zien we dat de toename van Engelstalige opleidingen zeer gering is. Aan universiteiten werd in 2013 24% van de bacheloropleidingen in het Engels of Engels/Nederlands aangeboden. In 2016 is dit percentage gegroeid naar 26%. In 2013 werd 80% van het totaal aantal masteropleidingen in het Engels of in het Engels/Nederlands aangeboden en dit percentage is gelijk gebleven. Ook in het hbo zien we dat het percentage opleidingen in het Engels of Engels/Nederlands, nu bijna 30% van de masteropleidingen en 11% van de bacheloropleidingen, vrijwel gelijk is aan dat van de voorgaande jaren. Bovenstaande cijfers betreffen de ontwikkeling in de meest recente voorgaande jaren. Over de langere termijn is sprake van een stijging in het aantal Engelstalige opleidingen. De KNAW zal deze cijfermatige ontwikkelingen ook meenemen in haar advies.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op eerdere Kamervragen6 biedt de wet ruimte voor maatwerk, waar dat functioneel en passend is. Ik laat de keuzes over taalbeleid in eerste instantie aan de betrokken onderwijsinstellingen zelf, als autonome invulling van hun onderwijstaak. Deze keuzes moeten goed uitlegbaar zijn, in de eerste plaats aan de medezeggenschap. Ik ben mij ervan bewust dat dit geen eenvoudige keuzes zijn, en ik wil dan ook, vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid, instellingen handvatten bieden om verantwoorde en transparante keuzes op het gebied van taalbeleid te kunnen maken. Daartoe dient ook de verkenning die ik de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) momenteel laat uitvoeren. De KNAW zal in haar verkenning rekening houden met de belangen voor de instellingen zelf en hun studenten alsook met overwegingen van breder maatschappelijk belang.
Ik accepteer niet dat universiteiten puur en alleen uit commerciële overwegingen onderwijs in het Engels geven. In de verkenning van de KNAW worden commerciële overwegingen die universiteiten mogelijkerwijs hebben meegenomen. Alvorens verdere stappen in dezen te zetten, wacht ik de uitkomsten van deze verkenning en de aanbevelingen van de KNAW af. Komend najaar volgt een tussenrapportage van de KNAW, en in het voorjaar 2017 het eindrapport.
Zoals ik in de Strategische Agenda heb aangegeven, wil ik vooralsnog in het spanningsveld tussen internationalisering en taalbehoud geen strakke scheidslijnen trekken. Onderwijsinstellingen zijn, met inachtneming van artikel 7.2 van de WHW, vrij om hun eigen taalbeleid vast te stellen. Deze vrijheid neemt niet weg dat ik, als Minister, verantwoordelijkheid draag voor het hoger onderwijsaanbod op stelselniveau. Vanuit die rol benadruk ik de aandachtspunten die ik in mijn antwoord op vraag 1 noem. Daarbij zijn er studies en instellingen waarbij «verengelsing» minder vanzelfsprekend is, dan bij andere. Gezien de vele dimensies die meespelen in deze discussie vind ik dat er voldoende ruimte moet zijn voor reflectie en discussie.
De verkenningscommissie van de KNAW zal in haar onderzoek naar het taalbeleid ook internationale voorbeelden meenemen. In ieder geval zullen voorbeelden uit België en Scandinavië een plek krijgen in de verkenning.
Onderdeel van de opdracht aan de KNAW is ook het voeren van een (inter-)actieve discussie over taalbeleid met betrokken partijen in het veld. De KNAW heeft de specifieke opdracht haar verkenning uit te voeren in samenwerking met de VH en de VSNU. De VSNU heeft reeds – samen met de KNAW – het initiatief genomen voor een symposium over dit thema, dat op 30 juni j.l. in Amsterdam heeft plaatsgevonden. De KNAW is de aangewezen partij om het gesprek met de betrokken partijen te faciliteren. Ik zal het belang van dit proces in bestuurlijk overleg met de koepelorganisaties aankaarten.