Ingediend | 24 augustus 2016 |
---|---|
Beantwoord | 7 september 2016 (na 14 dagen) |
Indiener | Eric Smaling |
Beantwoord door | Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | internationaal organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z15488.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-3452.html |
Ja. Het in het artikel genoemde incident kan echter niet bevestigd worden. Uit vertrouwelijk ingewonnen informatie blijkt dat er geen recente militaire schermutselingen met slachtoffers tot gevolg hebben plaatsgevonden. Berichtgeving over incidenten in de provincie Cabinda verschijnen geregeld. Door een mediacampagne te voeren proberen meerdere partijen en personen aandacht te vragen voor ontwikkelingen in de Angolese provincie Cabinda.
Deze incidenten zijn door de Angolese overheid ontkend in een publieke verklaring. Vertrouwelijke bronnen bevestigen de Angolese regeringsverklaring.
Nadat Cabinda lang onder Portugees koloniaal gezag viel, tekenden in 1885 zowel Portugezen als 18 Cabindese stamhoofden een petitie die van Cabinda een Portugees protectoraat zou maken. De Angolese overheid trekt de rechtsgeldigheid van deze petitie, ook wel het Verdrag van Simulambuco, in twijfel.
In 1963 werd in Cabinda het FLEC (Front voor de Bevrijding van de Enclave Cabinda) opgericht. Het FLEC, een samensmelting van enkele Cabindese verzetsbewegingen, richtte een separatistische beweging op in de strijd tegen het Portugese bewind.
Portugal heeft in 1974 een referendum aangekondigd over zelfbeschikking van Cabinda. Dit referendum werd nooit gehouden en bij de onafhankelijkheid van Angola in 1975 werd Cabinda door Portugal en Angola tot provincie van Angola verklaard in het Verdrag van Alvor. Sindsdien is Cabinda officieel onderdeel van Angola. Met deze bepaling is het FLEC het niet eens en de beweging zet zich sinds die tijd in voor de onafhankelijkheid van Cabinda.
Naast het territoriale dispuut tussen het FLEC en de Angolese overheid is er sprake van een langlopend geschil over olie. Een deel van de bevolking van Cabinda, een gebied met grote oliereserves en olie-inkomsten, is van mening dat Cabinda onvoldoende profiteert van de olieopbrengsten. De Angolese overheid laat weinig ruimte voor afwijkende meningen omdat dit mogelijk de buitenlandse investeringen in de oliesector in gevaar kan brengen.
In 2006 werd een MoU ondertekend tussen de Angolese overheid en FLEC, waarmee de militaire activiteiten de facto werden beëindigd. Echter, met enige regelmaat verschijnen berichten waarin melding wordt gemaakt van spanningen en incidenten.
Er zijn geen aanwijzingen dat er nu sprake is van verzet tegen Chinese aanwezigheid in Cabinda.
In 2010 was er in Cabinda sprake van een aanval van het FLEC op een konvooi van Sonangol, het Angolese staatsolie bedrijf. In dit konvooi zaten ook Chinese medewerkers van Sonangol.
Het beleid van de Angolese overheid ten aanzien van Cabinda is gericht op verdere ontwikkeling en diversificatie van de lokale economie. Alle provincies werken op basis van een provinciaal ontwikkelingsplan met de daarbij behorende middelen. De lokale autoriteiten werken bijvoorbeeld nauw samen met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AFDB) voor de verdere ontwikkeling van de landbouwsector. Er is geen sprake van achterstelling ten opzichte van andere provincies.
De Angolese overheid verzet zich tegen het streven van het FLEC naar volledige onafhankelijkheid en ziet de provincie Cabinda als een onlosmakelijk deel van de staat Angola. Er is weinig bekend over mogelijk overleg tussen de Angolese regering en het FLEC over een politieke oplossing.
Uiteindelijk kan een oplossing van het geschil alleen bereikt worden door middel van politieke dialoog. De Verenigde Naties (VN) is met 11 organisaties (UNICEF, WHO, IOM, UNAIDS,UNFPA, FAO, UNHCR, World Bank, IMF, WFP en UNESCO) vertegenwoordigd in Angola. Deze organisaties zetten zich binnen hun mandaat in om de bevolking van Angola waar mogelijk te ondersteunen en zijn in veel gevallen ook actief in de provincie Cabinda, zoals recentelijk door de WHO bij de Gele Koorts epidemie. Door de VN wordt niet actief gewerkt aan het oplossen van het geschil tussen FLEC en de Angolese overheid.
Wel heeft de VN zich in het verleden ingezet om bij geschillen te bemiddelen in Angola, bijvoorbeeld middels het aannemen van Resolutie 567 in 1985 bij een geschil tussen Angola en Zuid-Afrika. Deze resolutie riep, onder andere, Zuid-Afrika op Angolees territorium te verlaten en moedigde dialoog aan tussen Angola, Zuid-Afrika en andere partijen. Ook heeft de VN in 1993 vredesonderhandelingen georganiseerd tussen «The National Union for the Total Independence of Angola» (UNITA) en de Angolese overheid (zie Resolutie 811 van de VN Veiligheidsraad).
Inzet van de Afrikaanse Unie (AU) is beperkt. In 2006 heeft de AU een klacht ontvangen van het FLEC over, onder andere, mensenrechtenschendingen van de Angolese overheid in Cabinda. In 2013 heeft de «African Commission on People’s and Human Rights» bepaald dat de klacht in behandeling kan worden genomen. De huidige status van deze klacht is onbekend.
De activiteiten van de Nederlandse overheid in Angola zijn voornamelijk gericht op het bevorderen van handelsbetrekkingen. Dit kreeg onder andere gestalte met een bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Angola in 2014, vergezeld door een handels- en bedrijvenmissie. Hiernaast komt een deel van de middelen van het regionale programma gericht op HIV/AIDS bestrijding en de bevordering van seksuele reproductieve gezondheid en rechten in Zuidelijk Afrika ten goede aan Angola.
Ook heeft Nederland aanbevelingen gedaan op het gebied van mensenrechten. Zo werd Angola in 2007 en 2014 aanbevolen om actie te ondernemen op het gebied van vrouwenrechten, kinderrechten en het recht tot huisvesting. Volgens het «Universal Periodic Review» heeft Angola op deze aanbevelingen «General Action» en «Specific Action» ondernomen, de hoogste resultaatgebieden van aanbevelingen.
Daarnaast brengt de Nederlandse overheid het Nederlands potentieel op agrarisch en watergebied onder de aandacht en haakt daarmee in op het Angolese streven naar diversificatie, teneinde de afhankelijkheid van olie als belangrijkste inkomstenbron terug te dringen. Angola heeft toegang tot meerdere programma’s van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO Nederland).
Behalve de bilaterale inzet is Nederland ook betrokken bij bijdragen aan Angola in het kader van de Europese Unie. Binnen het elfde European Development Fund van de Europese Unie draagt Nederland tussen 2014 en 2020 bij aan een samenwerkingsprogramma met Angola. Dit programma richt zich onder andere op onderwijs, landbouw, water en sanitatie. Ook tussen 2008 en 2013 heeft Nederland bijgedragen aan eenzelfde programma, namelijk het tiende European Development Fund. Dit programma richtte zich, onder andere, op goed bestuur, rechtsorde en mensenrechten.
Hiernaast heeft de Europese Unie in 2012 een samenwerkingsovereenkomst met Angola afgesloten. Deze samenwerkingsovereenkomst, «Joint Way Forward Angola – European Union» richt zich op het versterken van de dialoog en samenwerking met de Angolese overheid op onder andere vrede, veiligheid, rechtsorde en mensenrechten. Nederland, als lidstaat van de Europese Unie, is hierbij nauw betrokken.
Het Nederlandse bedrijfsleven in Angola is voornamelijk actief in de offshore oliesector. In Cabinda is daarnaast FUGRO actief als leverancier van diensten en expertise aan een oliebedrijf.
In het licht van de antwoorden op de bovenstaande vragen is er geen directe aanleiding voor Nederland om als bemiddelaar op te treden. In het kader van de EU-Angola «Joint Way Forward» wordt met Angola de dialoog aangegaan over een breed scala aan onderwerpen. Angola staat niet open voor een mogelijk bemiddelende rol in situatie in Cabinda, wat zij een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden beschouwen.