Ingediend | 11 augustus 2016 |
---|---|
Beantwoord | 7 oktober 2016 (na 57 dagen) |
Indiener | Elbert Dijkgraaf (SGP) |
Beantwoord door | Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | dieren landbouw |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z15226.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-131.html |
Ja.
Zoals ik in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 181) heb aangegeven vraagt de problematiek van de veehouderij en volksgezondheid om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, de sector en overige betrokkenen.
Het kabinet zal zich met de veehouderijsector, in het bijzonder met de pluimveesector, buigen over emissiereducerende maatregelen om de luchtkwaliteit rondom veehouderijen te verbeteren. Het kabinet onderzoekt samen met de betrokken partijen de mogelijkheden van een gezamenlijke aanpak.
Zoals eerder is geconstateerd biedt het huidige instrumentarium voor de decentrale overheden niet altijd voldoende basis om in specifieke situaties grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen. Daarom zal het kabinet aanvullend op deze aanpak het eerder aangekondigde wetsvoorstel dieraantallen verder in gang zetten. Vooral in overbelaste veedichte gebieden kan het vanwege de specifieke situatie wenselijk zijn te sturen op dieraantallen ter ondersteuning van emissiereducerende maatregelen. Uw Kamer wordt, zoals in de brief van 7 juli jl. toegezegd, dit najaar nader geïnformeerd over de te nemen maatregelen.
Het is juist dat er zowel associaties zijn gevonden die positief zijn in het licht van de gezondheid als associaties die duiden op een negatief effect. Wel wijs ik u er op dat de positieve associaties niet van vergelijkbare aard en omvang zijn als de negatieve. Ook is het juist dat de gevonden associaties niet hoeven te betekenen dat er een oorzakelijk verband is.
Het effect van veehouderijen op volksgezondheid wordt primair bepaald door de totale emissie (van stoffen, geur en geluid) van veehouderijbedrijven in een gebied. De emissie vanuit de veehouderij wordt bepaald door de aantallen gehouden dieren in combinatie met de gebruikte stal- en managementsystemen inclusief het effect van emissiereducerende maatregelen.
Daarnaast spelen andere factoren een rol, zoals de verwevenheid van veehouderijbedrijven met burgerwoningen in het landelijk gebied en de cumulatie van verschillende emissies zoals geur- en fijnstof, maar ook geluids- en verkeersoverlast vanuit alle veehouderijen in een gebied.
De fijnstofemissie in de pluimveehouderij is onder meer toegenomen door de maatschappelijk gewenste omschakeling van kooi- naar scharrelsystemen in de legpluimveehouderij. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zal het kabinet in overleg met de pluimveesector bezien welke aanvullende emissiereducerende maatregelen in de huidige houderijsystemen mogelijk zijn en welke innovaties in stalsystemen denkbaar zijn.
Het wetsvoorstel dieraantallen zal de provincies de bevoegdheid bieden grenzen te stellen aan dieraantallen in door hen aan te wijzen veedichte gebieden. Omdat sprake is van grote regionale verschillen in de effecten van de veehouderij is het aan de provincies om af te wegen of zij gebruik maken van deze nieuwe bevoegdheid of de problematiek via andere wegen aanpakken. De provincie Noord-Brabant heeft het wetsvoorstel juist verwelkomd.
Ik verwijs u naar de eerder genoemde brief van 7 juli jl.(Kamerstuk 28 973, nr. 181), waarin een samenvatting van de «GGD-verkenning naar een mogelijke relatie tussen veehouderij en longkanker» is opgenomen. In deze brief staat verder dat uw Kamer dit najaar nader geïnformeerd zal worden over vervolgonderzoek op het gebied van veehouderij en volksgezondheid.
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven blijkt dat het huidige instrumentarium voor de decentrale overheden niet altijd voldoende basis biedt om in specifieke situaties grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen. Daarom zal ik, zoals in mijn brief van 7 juli jl. aangegeven, het wetsvoorstel dieraantallen verder in gang zetten.
Voor de stand van zaken van het endotoxinen-onderzoek verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 181). In aanvulling daarop kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu reeds eind 2015 opdracht heeft gegeven voor de volgende fase (3b) van dit onderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zullen wij u dit najaar informeren over het vervolgonderzoek.
De vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over de kritiek op de Wet dieraantallen (ingezonden 11 augustus 2016, kenmerk 2016Z15226) kunnen helaas niet binnen de gestelde termijn beantwoord worden. Dit vanwege de benodigde interdepartementale afstemming. Ik zal u de antwoorden zo spoedig mogelijk doen toekomen.