Ingediend | 12 juli 2016 |
---|---|
Beantwoord | 31 augustus 2016 (na 50 dagen) |
Indiener | Han ten Broeke (VVD) |
Beantwoord door | Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | internationaal organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z14704.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-3371.html |
Ja.
Het kabinet acht verwervingspoging van proliferatiegevoelige goederen door Iraanse entiteiten in Duitsland of elders zeer onwenselijk. Het Nederlandse exportcontrolebeleid is er dan ook op gericht om verwervingspogingen van proliferatie gevoelige goederen te verhinderen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en de Douane werken hierbij nauw samen. Nederland zet zich er in internationaal verband voor in dat ook andere landen onverminderd waakzaam blijven bij de beoordeling van mogelijke proliferatiegevoelige goederen naar Iran.
Het jaarrapport van het Bundesamt für Verfassungsschutz (BfV) en het jaarrapport van de Verfassungsschutz Nordrhein-Westfalen geven alleen een beeld van de verwervingspogingen over heel 2015. Hieruit is dus niet af te leiden of, en zo ja hoeveel, verwervingspogingen er zijn ondernomen na het sluiten van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA).
Gezien de gevoeligheid van deze informatie kunnen er geen uitspraken gedaan worden over eventuele verwervingsactiviteiten van proliferatiegevoelige goederen in Nederland en de Europese Unie. Zie voorts de beantwoording van vraag 2.
Het kabinet acht verwervingspoging van proliferatiegevoelige goederen door Iraanse entiteiten in Duitsland of elders zeer onwenselijk. Het kabinet beschikt niet over bewijs dat Iran sinds de inwerkingtreding van het nucleaire akkoord op 16 januari jl. proliferatiegevoelig materiaal heeft verworven in overtreding van VNVR-resolutie 2231 en het JCPOA. Eenzelfde conclusie wordt getrokken door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) in zijn rapport van 12 juli jl. over de implementatie van VNVR-resolutie 2231. Het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) heeft tevens in zijn jongste kwartaalrapportage (d.d. 8 juni 2016) gerapporteerd dat Iran zijn verplichtingen onder het akkoord nakomt. Desalniettemin blijven ook de betrokken Nederlandse instanties onverminderd alert op eventuele pogingen om proliferatiegevoelige materialen te verwerven. Zie voorts de beantwoording van vraag 6.
Zoals tevens vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2523) hebben de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van de lanceringen van maart jl. een brief aan de VN-Veiligheidsraad (VNVR) gestuurd. In deze brief verklaren deze vier landen dat deze raketlanceringen door Iran inconsistent zijn met paragraaf 3 van Annex B van VNVR-Resolutie 2231 (2015), waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren. In het eerste halfjaarlijkse rapport van de SGVN over de implementatie van VNVR-resolutie 2231 (d.d. 12 juli jl.) merkt de SGVN op dat, hoewel het aan de VNVR is om zijn eigen resoluties te interpreteren, de ballistische raketlanceringen niet consistent zijn met de constructieve geest aangetoond door de ondertekening van het JCPOA. Dit rapport werd op 18 juli jl. besproken in de VN-Veiligheidsraad. De VS, het VK, Frankrijk en Duitsland hebben tijdens die bespreking andermaal hun ongenoegen geuit over de Iraanse ballistische raketlanceringen. Ook de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie heeft in maart jl. gesproken over de ballistische raketlancering. Nederland heeft destijds zijn zorgen geuit en gepleit voor een gezamenlijke EU reactie. Echter, bij de ballistische lanceringen is in zowel VN- als EU-verband geen draagvlak gebleken voor het instellen van nieuwe sancties naar aanleiding van Iraanse ballistische rakettesten. Wel heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een recente verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen om af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-veiligheidsraad resolutie 2231.
Gezien het feit dat er geen bewijs is dat Iran proliferatiegevoelig materiaal heeft verworven in overtreding van VNVR-resolutie 2231 en het JCPOA, ziet het kabinet geen aanleiding tot het instellen van nieuwe of het verzwaren van bestaande sancties.
De testen hebben sinds het sluiten van het JCPOA in juli 2015 meer aandacht gekregen in de internationale pers. Het testen van ballistische raketten door Iran is echter niet een ontwikkeling die pas sinds juli 2015 wordt waargenomen door de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten.
De Iraanse ballistische tests dragen niet bij aan de stabiliteit in de regio en het kabinet acht ze mede om die reden zeer onwenselijk. Iran wordt door Nederland in bilateraal en multilateraal verband aangesproken om een constructieve rol te spelen in de regio.
Het NAVO Ballistic Missile Defence (BMD) systeem wordt ontwikkeld ter bescherming van het grondgebied en bevolking van het Europese deel van de NAVO, tegen raketdreigingen van buiten het Euro-Atlantische gebied. Het NAVO BMD-systeem heeft tijdens de NAVO-Top in Warschau (8-9 juli jl.) de zogenoemde Initial Operational Capability (IOC)-status verkregen. De IOC-status geeft een vergrote detectie- en onderscheppingscapaciteit en een betere aansturing van het systeem, ten opzichte van de in Chicago 2012 bereikte interim- Capability. Europese bondgenoten worden hierdoor beter beschermd tegen een aanval met ballistische raketten. De NAVO BMD is er nadrukkelijk op gericht om het bondgenootschap te verdedigen tegen bedreigingen van buiten het Euro-Atlantisch gebied, hetgeen tijdens de Top nogmaals is bevestigd.
De Nederlandse vrijwillige bijdrage aan het NAVO BMD-systeem bestaat uit de Patriot-luchtverdedigingssystemen. Tevens zullen de met SMART-L radars uitgeruste Luchtverdedigings- en Commandofregatten na hun upgrade (vanaf 2019) worden aangeboden aan de NAVO. Nederland onderzoekt daarnaast de mogelijkheden om de op land gestationeerde SMART-L radars, die naar verwachting in 2018 en 2020 in gebruik worden genomen, aan te bieden ten behoeve van het NAVO BMD-systeem.
De voortgang en handhaving van het Joint Comprehensive Plan of Action wordt regelmatig in de relevante EU-werkgroepen en -comités besproken. Ook in Wenen wordt in EU-verband elke kwartaalrapportage van het IAEA over de monitoring en verificatie van het JCPOA besproken. Het kabinet acht de frequentie van EU-overleg over het akkoord op dit moment afdoende.