Ingediend | 6 juli 2016 |
---|---|
Beantwoord | 17 augustus 2016 (na 42 dagen) |
Indiener | Nine Kooiman |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z14083.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-3251.html |
In de afgelopen periode was sprake van een daling van de instroom van het aantal verzoeken tot beschermingsonderzoeken aan de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) van circa 10 procent per jaar. De huidige wachttijden bij de Raad zijn onder meer het gevolg van een toename van de instroom van zaken in de eerste helft van 2016, waar een verdere daling werd verwacht. Of deze hogere instroom een structurele ontwikkeling is of een tijdelijke, is op basis van de gegevens over het eerste half jaar van 2016 niet met zekerheid te zeggen. Wanneer de stijging in de instroom zich ook in de tweede helft van 2016 doorzet, zal dit worden ingebracht bij de begrotingsvoorbereiding van de Raad voor het volgend jaar.
Naast het tijdelijk aantrekken van extra mensen, neemt de Raad ook maatregelen om structureel beter te kunnen inspelen op een fluctuerende instroom van zaken. Bijvoorbeeld door het flexibeler inzetten van medewerkers in verschillende regio’s en door het ontwikkelen van een methode gericht op maatwerk in plaats van een standaardaanpak per onderzoek. Samen met de Raad en in overleg met de ketenpartners onderzoeken wij daarnaast welke factoren de recente toename kunnen verklaren van het aantal aanvragen voor een raadsonderzoek vanuit de gemeenten.
Naar verwachting zijn de extra medewerkers die de Raad op dit moment werft vanaf september ingestroomd en kunnen zij vanaf november geregistreerd, opgeleid en daarmee operationeel zijn. Mogelijk lopen de wachttijden, in afwachting daarvan, de komende maanden eerst nog verder op (omdat bestaande wachtlijsten nog weggewerkt worden). De verwachting is dat de wachttijden zich aan het eind van het jaar weer richting de norm zullen bewegen. Wij zien geen noodzaak om vooruitlopend hierop andere maatregelen te treffen.
We zijn over dit vraagstuk in gesprek met de VNG, de Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties), Jeugdzorg Nederland en de Raad. Enerzijds willen we onderzoeken wat de recente stijging van de instroom kan verklaren en anderzijds is het gesprek erop gericht om met de ketenpartners in de beschermingsketen afspraken te maken hoe nu en in de toekomst om te gaan met fluctuaties in de instroom. In de regio’s waar de wachttijden het langst zijn, zullen de effecten van de extra inzet van de Raad en gecertificeerde instellingen het grootst zijn. Ook op regionaal niveau vindt daarom het gesprek plaats over de gevolgen van de stijgende instroom. Naast de analyse van de effecten van de stijgende instroom «verderop in de keten», zal de analyse zich ook richten op de oorzaken van de stijging van het aantal «verzoeken tot onderzoek» vanuit gemeenten.
In de voortgangsrapportage jeugdhulp van 23 juni jl. hebben we u geïnformeerd over de wachttijden bij de Raad.2 Voor de andere organisaties in de beschermingsketen – en de gecertificeerde instellingen – geldt, dat de gemeenten afspraken met deze organisaties maken en erop toezien dat deze organisaties conform de afgesproken termijnen het onderzoek c.q. de uitvoering van een maatregel starten.
Het Besluit Jeugdwet regelt dat gegevens over de termijnen voor de gecertificeerde instellingen aangeleverd worden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ten behoeve van de publicatie van beleidsinformatie. Het CBS heeft echter geconstateerd dat de aangeleverde gegevens nog onvoldoende betrouwbaar zijn. Het CBS is thans bezig met een onderzoek (en waar mogelijk met verbeteracties) om tot een betrouwbare rapportage te komen. De verwachting is dat het onderzoek na de zomer gereed zal zijn. Dan zullen we meer weten over de termijn waarop de gegevens over de wachttijden voorhanden zijn.
Dankzij het rapport3 van de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg is duidelijk geworden dat de VT-organisaties zich moeten verbeteren en doorontwikkelen, vooral als het gaat om de aanpak van de wachtlijsten. De ministeries van VWS en VenJ hebben daarom samen met de VNG begin januari 2016 de heer Sprokkereef gevraagd om het programma «Veilig Thuis – de basis op orde» uit te voeren. In dit programma is prioriteit gegeven aan de aanpak van de wachtlijsten.
In de komende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties, die voorafgaand aan het Algemeen Overleg van 15 september 2016 aan uw Kamer wordt gestuurd, ontvangt u de rapportage van het bovengenoemde programma. Daarin wordt ook nader ingegaan op de aard en omvang van de wachtlijsten bij de VT-organisaties.
Uiteraard zullen wij de effecten van de tijdelijke investering op de wachttijden bij de Raad nauwgezet volgen. De gemeenten zullen de effecten op de wachttijden bij de overige instellingen volgen en samen met deze instellingen afspraken maken om de cliënten conform de wettelijke termijnen te kunnen helpen. Het is van belang dat zowel op landelijk als op regionaal niveau gesprekken plaatsvinden als in de uitvoering blijkt dat kinderen te lang moeten wachten. Deze gesprekken zijn bedoeld om ketenbreed de ontwikkelingen te volgen en te analyseren, om daar ketenafspraken over te maken en om waar mogelijk te anticiperen op toekomstige schommelingen in de instroom. Zodat, ook bij onvoorziene stijging van de instroom, kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, op tijd de juiste hulp en bescherming krijgen. De beleidsinformatie kan (naast instroomgegevens) ondersteunend zijn voor deze gesprekken op landelijk en regionaal niveau.
Binnen de beschermingsketen is het Ministerie van VenJ verantwoordelijk voor de financiering van de Raad. Financiering van deze organisatie vindt plaats op basis van de jaarlijkse prognose volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ). Omdat het in dit geval een onvoorziene stijging van de instroom betreft (het PMJ voorspelde een daling), zag het ministerie zich genoodzaakt tijdelijke maatregelen te treffen. Als de stijging de rest van dit jaar doorzet, zal dat zijn vertaling krijgen in de prognoses voor komende jaren en zal de financiering daarop worden aangepast.
Voor de overige organisaties in de beschermingsketen, waaronder de VT-organisaties, de gecertificeerde instellingen en de jeugdhulpaanbieders, geldt dat de gemeenten daarvoor verantwoordelijk zijn. Het is dus aan gemeenten om in hun financiering van deze organisaties rekening te houden met fluctuaties in de instroom van beschermingszaken. De ontwikkeling van de instroom in de jeugdbeschermingsketen is bovendien mede afhankelijk van keuzes die gemeenten maken.
Er is geen zicht op het aantal vacatures bij de gecertificeerde instellingen en op het effect dat het aantrekken van de 130 fte bij de Raad heeft op deze vacatures. We delen de constatering dat het om vergelijkbare functie-eisen gaat. We zien ook dat er onder de nieuwe medewerkers van de Raad oud-medewerkers van de gecertificeerde instellingen zijn, alsmede van andere jeugdhulporganisaties. Van professionals in de jeugdbescherming wordt veel gevraagd, zij werken in complexe gezinssituaties, waarbij zij ingrijpende beslissingen moeten nemen. Het werken in het gedwongen kader stelt hoge eisen aan de professionaliteit. Het is een gezamenlijke uitdaging voor alle organisaties in de keten om de komende jaren vitaal en gekwalificeerd personeel in de gehele jeugdbeschermingsketen te houden.
Zie antwoord vraag 6.