Ingediend | 28 juni 2016 |
---|---|
Beantwoord | 7 september 2016 (na 71 dagen) |
Indiener | Michiel van Nispen |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z13242.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-3438.html |
Ja. Ik zal een wijziging van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voorstellen die het mogelijk maakt het aantal punten waarvoor een rechtsbijstandverlener kan worden toegevoegd te beperken tot 900 punten (bij reguliere zaken) onderscheidenlijk 1.520 punten (bij bewerkelijke zaken). De raad voor rechtsbijstand kan hierbij door middel van uitzonderingen maatwerk bieden. Zoals in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Wolfsen is beschreven, zal ik over de uitwerking en de consequenties voor de praktijk in overleg treden met de raad voor rechtsbijstand en de Nederlandse orde van advocaten.2 Ik ben van mening dat deze begrenzing vanuit het belang van het stelsel en de rechtzoekende een toegevoegde waarde heeft en kan worden gerealiseerd zonder dat dit ten koste gaat van het aanbod van voldoende gekwalificeerde rechtsbijstandverleners. Ik licht dat bij vraag 2 verder toe.
Op dit moment geldt geen maximumvergoeding van 2.000 punten. Wel geeft de Wrb in artikel 15 de raad voor rechtsbijstand de mogelijkheid om het aantal zaken waarvoor een advocaat wordt toegevoegd te beperken. In zijn inschrijvingsvoorwaarden heeft de raad bepaald dat aan een advocaat niet meer dan 250 toevoegingen3 op jaarbasis worden verleend. Wanneer een rechtsbijstandverlener binnen een jaar meer dan 2.000 punten declareert wordt het maximale aantal toevoegingen het opvolgende jaar naar beneden bijgesteld (na uitmiddeling over twee jaren). In zoverre is er dus een indirect effect van het declareren van meer dan 2.000 punten. Een rechtsbijstandverlener die (meerdere) bewerkelijke zaken behandelt komt meestal niet aan de 250 toevoegingen, zodat deze jaarlijks meer dan 2.000 punten kan declareren zonder dat dit consequenties heeft. Dit verklaart ook de cijfers op pagina 77 van het rapport van de commissie-Wolfsen, waaruit onder meer blijkt dat een advocaat over de jaren 2012–2014 meer dan € 1.500.000,- aan vergoedingen heeft ontvangen4. Ik vind dit een ongewenste situatie omdat een dergelijk hoge vergoeding niet past bij de publieke herkomst van de gelden en vooral omdat de kwaliteit bij dit volume aan declarabele uren in het gedrang kan komen. Niet voor niets hanteren veel advocatenkantoren een target van 1.200 tot 1.300 declarabele uren5. Zeker met het oog op andere werkzaamheden van een advocaat, zoals acquisitie en scholing, is een hoger target niet realistisch of kan ten koste gaan van de kwaliteit.
Om het genoemde kwaliteitsrisico weg te nemen en te waarborgen dat de vergoeding aan individuele rechtsbijstandverleners de grenzen van hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is niet overschrijdt, wil ik de Wrb zodanig aanpassen dat niet alleen het aantal zaken kan worden beperkt maar ook het aantal punten. Daarnaast wil ik het aantal punten beperken tot 900, en daarbij het aantal eenheden verlagen, omdat ik het voeren van een gemengde praktijk vanuit het oogpunt van een gezonde bedrijfsvoering een wenselijke situatie vind. Wanneer rechtsbijstandverleners in het stelsel ook andere rechtzoekenden bedienen zijn zij niet volledig afhankelijk van toevoegingen. Bij een verminderd beroep op tweedelijns rechtsbijstand zijn zij in hun bedrijfsvoering flexibeler en kunnen zij meer inzetten op een commerciële praktijk. Daarnaast kan een gemengde praktijk een kwaliteitsimpuls brengen, doordat bij een gemengde praktijk de rechtsvragen waar de rechtsbijstandverlener (binnen zijn specialisatie(s) mee te maken heeft diverser van aard kunnen zijn.
Conform het advies van de commissie-Wolfsen sta ik daarom een gemengde praktijk voor. Daarbij volg ik het advies van de commissie dat een gezonde praktijk tenminste 25% van de omzet met reguliere klanten verwerft. Uitgaande van 1.200 declarabele uren op jaarbasis brengt dit een maximaal aantal subsidiabele uren van 900 met zich mee. Dit kan ook bijdragen aan het eerlijker verdelen van het werk. Nu gaat 24% van de subsidie naar 5% van de bij de raad voor rechtsbijstand ingeschreven advocaten. Een betere spreiding van het subsidiebudget is daarom niet alleen eerlijker, maar ook goed voor het stelsel. Bijvoorbeeld als er zo meer advocaten komen die ervaring hebben met complexe strafzaken.
In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Wolfsen6 is beschreven dat er uitzonderingen op het subsidieplafond mogelijk zijn. Voor het behandelen van zaken met veel extra uren zal een hoger plafond worden gehanteerd, te weten van 1.520 punten. Daarnaast kan de raad voor rechtsbijstand uitzonderingen maken voor situaties waarin het vasthouden aan het subsidieplafond niet in het belang is van de rechtzoekende. Zie ook de beantwoording van vraag 6.
In 2015 hebben 58 rechtsbijstandverleners de grens van 2.000 punten overschreden. Over de jaren 2014 en 2015 is voor 42 advocaten het aantal toevoegingen neerwaarts bijgesteld. De deken van de orde van advocaten van het arrondissement waar de advocaat werkzaam is krijgt van de bijstelling bericht, net als van het bereiken van het maximum aantal toevoegingen.
Voor de berekening van het punttarief is de commissie-Wolfsen uitgegaan van een 36-urige werkweek om de vergelijking met een ambtelijke schaal 12 te maken. Om met de rijksoverheid vergelijkbare arbeidsvoorwaarden te creëren moet met een werkweek van 36 uur een inkomen dat vergelijkbaar is met een ambtelijke schaal 12 kunnen worden bereikt. Daarnaast is de commissie-Wolfsen bij het bepalen van het aantal declarabele uren op 1.200 op jaarbasis uitgegaan van een 36-urige werkweek.
Het maximeren van het aantal punten is een kwaliteitsmaatregel. Het doel hiervan is niet de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand te laten afnemen. Een rechtzoekende zal, wanneer de eerst door hem benaderde rechtsbijstandverlener reeds het subsidieplafond heeft bereikt, een andere rechtsbijstandverlener moeten zoeken. Dit zal in de regel geen problemen opleveren omdat er in het stelsel een ruim aanbod is van rechtsbijstandverleners.7 Dit blijkt ook uit het gegeven dat momenteel slechts 12% van de ingeschreven rechtsbijstandverleners meer dan 900 uren declareren. De commissie-Wolfsen heeft becijferd dat bij een subsidieplafond van 900 uur er in het stelsel op basis van volume werk is voor ca. 3.570 rechtsbijstandverleners. Dit terwijl er in 2015 8.206 rechtsbijstandverleners waren ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Er is dus meer dan voldoende aanbod van rechtsbijstandverleners in het stelsel en meer dan voldoende absorptievermogen voor het subsidieplafond. Ik wil daarbij gelijk de kanttekening maken dat dit niet betekent dat voor alle specialisaties of regio’s hetzelfde geldt. Daarom krijgt de raad voor rechtsbijstand de mogelijkheid om vanuit het belang van de toegankelijkheid van het recht en het stelsel uitzonderingen te maken op het subsidieplafond. Als er sprake is van een continue of vergelijkbare situatie kan een dergelijke uitzondering ook voor een langere periode of voor een grote groep rechtsbijstandverleners worden gemaakt.
Het subsidieplafond kan leiden tot een vermindering van het aantal vastgestelde uren bij bewerkelijke zaken. Straks kan een rechtsbijstandverlener die voltijds bewerkelijke zaken behandelt niet meer dan 1.520 uren declareren. De meerdere uren die hij maakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Er zal zich wellicht ook een lichte uitval voordoen omdat een rechtsbijstandverlener die het subsidieplafond heeft bereikt geen acquisitieprikkel meer heeft. Ik ga daarom uit van lagere uitgaven ter grootte van circa € 2 miljoen. Overigens zal de maatregel waarschijnlijk zorgen voor een lichte stijging van de uitvoeringskosten aan de zijde van de raad voor rechtsbijstand voor het beslissen omtrent verzoeken om uitzondering te maken op het subsidieplafond.
Ik onderken dat het niet binnen alle specialisaties mogelijk is om voldoende klanten aan te trekken die niet onder het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand vallen. De meeste advocaten zijn echter werkzaam binnen meerdere specialisaties. Ik ben er dan ook van overtuigd dat het de meerderheid van de 12% van de bij de raad ingeschreven advocaten die nu meer dan 900 uren op jaarbasis declareren zal lukken om ook betalende klanten aan te trekken. Een beperkte combinatie van rechtsgebieden zal namelijk mogelijk blijven. Voor die gevallen waarin conformiteit niet mogelijk is en de toegankelijkheid van het recht dat vereist, kan de raad voor rechtsbijstand mede in overleg met de Nederlandse orde van advocaten uitzonderingen maken.
Het subsidieplafond moet nog nader worden uitgewerkt. Dit zal in overleg met de raad voor rechtsbijstand en de Nederlandse orde van advocaten gebeuren. Vanuit het oogpunt van de kwaliteit van de behandeling vind ik het ongewenst dat een rechtzoekende lopende een toevoeging of procedure een andere rechtsbijstandverlener dient te zoeken wanneer gedurende de procedure de 900-puntengrens wordt bereikt.
De commissie-Wolfsen komt op basis van haar onderzoek tot een punttarief van € 102,50 en 1.200 declarabele uren per jaar. Dit levert een omzet op waarvan, na aftrek van diverse kostenposten, een netto inkomen overblijft dat vergelijkbaar is met een netto inkomen op basis van een ambtelijke schaal 12. De in de vraag genoemde posten zijn hierbij meegenomen, met uitzondering van de vervoerskosten.8 Hiervoor wordt namelijk een aanvullende vergoeding verstrekt.
Gelet op het subsidieplafond van 900 uren zal het met schaal 12 vergelijkbare inkomen niet enkel met gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen worden behaald. Wanneer een rechtsbijstandverlener de 900 uren aanvult met commerciële zaken, die 300 declarabele uren vertegenwoordigen met een uurtarief dat overeenkomt met het punttarief, is dat inkomen realiseerbaar.
Zie antwoord vraag 8.
Zie antwoord vraag 8.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
De sociale regelingen die ons land kent om burgers van een sociaal en bestaansminimum te verzekeren, leiden regelmatig tot procedures. Hierin bepaalt de overheid de rechten en plichten van burgers. Voor dit onderwerp bestaat binnen het kabinet onverminderde aandacht. Wanneer een toename van het beroep op de rechterlijke macht dan wel de gesubsidieerde rechtsbijstand door de uitvoering van voorgenomen wetgeving wordt verwacht, zullen afspraken moeten worden gemaakt met mijn ministerie over de financiering daarvan.
Nee. Zoals in het voorgaande is toegelicht, ben ik van oordeel dat de maatregel bijdraagt aan de kwaliteit die rechtsbijstandverleners in het stelsel bieden en een eerlijkere verdeling van het werk binnen het stelsel.
Ja dat ben ik.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het verlagen van de maximumvergoeding voor sociale advocatuur naar 900 punten (ingezonden 28 juni 2016) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.