Ingediend | 1 juni 2016 |
---|---|
Beantwoord | 29 juni 2016 (na 28 dagen) |
Indiener | Nine Kooiman |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z10761.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-2997.html |
De samenwerkende inspecties constateren in het rapport dat de betrokken organisaties in Rotterdam geen passende zorg en ondersteuning hebben geleverd en niet goed hebben samen gewerkt om de kinderen in het gezin een veilige ontwikkeling te bieden. Deze vreselijk tragische gebeurtenis in Rotterdam laat eens te meer zien dat er goed oog moet zijn voor de veiligheid van kinderen in kwetsbare gezinnen.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij van de betreffende situatie wil leren en is samen met de professionals en de betrokken organisaties een traject gestart om verbetermaatregelen door te voeren. De samenwerkende inspecties zullen dit proces nauwlettend volgen.
Op mijn verzoek laat ik onderzoeken op welke wijze de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de werkwijze van Veilig Thuis verbeterd kunnen worden om kindermishandeling en huiselijk geweld vroegtijdig te signaleren en te beëindigen. Oog voor veiligheid van kinderen is hierin een belangrijk onderdeel. Ik zal u hierover informeren in de Voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties die tijdig voor het geplande Algemeen Overleg op 15 september aan uw Kamer zal worden gezonden.
Er zijn meerdere professionals en organisaties die dit gezin hebben ondersteund of begeleid in de afgelopen jaren. Vanaf maart 2014 tot januari 2015 heeft met name Bureau Frontlijn hulp geboden. Vanuit dit bureau is het gezin begeleid door een vaste medewerker in dienst van Bureau Frontlijn. Deze medewerker volgt daarnaast een studie. Dit feit speelt geen rol in het onderzoeksrapport van de gezamenlijk inspecties «Borgen van veiligheid in kwetsbare gezinnen, Casuïstiek Rotterdam uit 2016», bij de beoordeling van het handelen van deze medewerker.
De hulp van Bureau Frontlijn was gericht op het coachen en ondersteunen van gezinnen in achterstandssituaties. In dit gezin richtte de hulpverlening zich in eerste aanleg vooral op het aanpakken van de financiële problematiek en het voorkomen van een dreigende huisuitzetting en daarmee bood het geen jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet.
Het verlenen van hulp aan multi-probleemgezinnen vereist veel inzet en deskundigheid van de betrokken medewerkers. Het is daarom belangrijk dat er gewerkt wordt met (of onder verantwoordelijkheid) van gekwalificeerde professionals. De Jeugdwet verplicht jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om verantwoorde hulp te leveren; dat is in ieder geval hulp die van een goed niveau is (veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht) en is afgestemd op de reële behoefte van jeugdigen en ouders. Op grond van de Jeugdwet is ook de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing. Werken volgens die norm houdt in dat de juiste en gekwalificeerde professionals worden ingezet. Gemeenten hebben een taak om een kwalitatief toereikend aanbod van jeugdhulp in te kopen.
Een eventuele opnamestop voor Rotterdamse cliënten van de jeugdhulpaanbieder Horizon is een zaak van deze aanbieder en de gemeente Rotterdam. Eerder hebben mij signalen bereikt van onder meer GGZ Nederland over toenemend beroep op de crisisopvang. In het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd hebben GGZNL en Jeugdzorg Nederland een nader onderzoek voorgesteld, dat onlangs van start is gegaan. Dit nader onderzoek bij vier vergelijkbare gemeenten naar achtergronden voor verschillend gebruik van de crisisopvang, zal nog vóór de publicatie van de halfjaarcijfers jeugdhulpgebruik 2016 op 30 oktober van dit jaar worden gepubliceerd. Gemeenten kunnen overigens zelf ook onderzoek doen met behulp van de benchmarkcijfers, om te bezien of zij meer of minder worden geconfronteerd met crisisplaatsingen en wat daarvoor de mogelijke achterliggende oorzaken kunnen zijn.
In het hierboven genoemde nader onderzoek naar achtergronden voor verschillende gebruik van de crisisopvang wordt ook hiernaar onderzoek gedaan.
Gemiddeld wordt het macrobudget Jeugdhulp de periode 2015–2017 met 4% gekort, waarbij het aantal jeugdigen per jaar met 1% daalt. Het doel van de jeugdwet is het investeren in het voorveld om zo het beroep op zwaardere vormen van hulp te verminderen. Het functioneren van wijkteams komt terug in het herhaald nader onderzoek naar de toegang jeugdhulp dat na de publicatie jaarcijfers beleidsinformatie op 30 oktober 2016 van start gaat. Verder ondersteun ik de ontwikkeling van wijkteams met het Nji programma Samenwerken in de Wijk. Hier bevindt zich kennis en een toolbox voor gemeenten en professionals. Zie: http://www.nji.nl/nl/Kennis/Dossier/Samenwerken-in-de-wijk
Zie antwoord op vraag 3.
Het is aan gemeenten om voldoende aanbod in te kopen en de gemeenteraad om hierop toe te zien. In een gedecentraliseerd systeem, met verschillende vormen van toewijzing, organisatie van de toegang, registratie van het moment waarop de hulp start, en uiteenlopende definities van hulpvormen, is het landelijk uniform bijhouden van wachttijden niet mogelijk.
Daarnaast is de onderliggende praktijk divers en de oplossing voor het beperken van wachttijden verschilt dan ook sterk per regio of gemeente.
Wat wel kan is dat instellingen hun wachttijden voor diverse vormen van hulp op hun websites kenbaar maken. Cliënten weten dan waar ze aan toe zijn en gemeenten kunnen deze informatie gebruiken bij de inkoop van Jeugdhulp.
Wat hierbij helpt is het ontwikkelen van Treeknormen voor verantwoord wachten. Dit zijn streefnormen die in de curatieve zorg zijn ontwikkeld door aanbieders en financiers. Ik heb uw Kamer in het debat over wachttijden in de jeugdpsychiatrie van 15 juni jl. toegezegd aanbieders en financiers in de gelegenheid te stellen deze Treeknormen voor jeugdhulp op te stellen voor 1 januari 2017.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Op grond van de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet kan aan een jeugdhulporganisatie subsidie worden verstrekt ten behoeve van onvermijdbare kosten die een organisatie moet maken voor de afbouw van langdurige verplichtingen die de organisatie vóór 1 januari 2014 is aangegaan ten behoeve van een voorziening die door gemeenten op grond van de Jeugdwet niet of in mindere mate bekostigd wordt. De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) brengt adviezen uit over de aanvragen die gedaan worden in het kader van deze subsidieregeling. Een van de punten waar de TAJ op toetst in haar advisering is of de instelling bedrijfseconomisch en zorginhoudelijk duurzaam levensvatbaar is. Hierbij wordt ook gekeken of de voorzieningen die door de betreffende jeugdhulporganisatie geleverd worden, kostendekkend zijn en of er in voldoende mate vraag is naar de betreffende hulpvormen.
Ten aanzien van crisishulp wijs ik er op dat de gemeenten op grond van de Jeugdwet, de plicht hebben om voor passende en tijdige hulp te zorgen. Voor wat betreft wachttijden en wachtlijsten verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.