Ingediend | 7 maart 2016 |
---|---|
Beantwoord | 30 maart 2016 (na 23 dagen) |
Indiener | Hayke Veldman (VVD) |
Beantwoord door | Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | bestuur economie ict organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z04664.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-2074.html |
Ja.
Uitgangspunt is dat verzoeken tot hergebruik van overheidsdata zo spoedig en zorgvuldig mogelijk worden afgehandeld. Hoe omvangrijker en ingewikkelder het verzoek, hoe meer tijd met de afhandeling van een verzoek gemoeid zal zijn. Verdaging, binnen de wettelijke termijnen, is dan mogelijk.
Als aan de verstrekking van overheidsgegevens via de Wet hergebruik van overheidsinformatie door publieke instellingen geen aanvullende voorwaarden worden gesteld is sprake van open data. Deze overheidsgegevens kunnen onbelemmerd worden hergebruikt. De aanmelding ervan op het rijksportaal (https://data.overheid.nl) wordt technisch ondersteund. Zo stimuleer ik dat overheidsgegevens waarom wordt verzocht via het rijksportaal worden ontsloten. Overheden en instellingen stellen, onder mijn regie, bovendien datasets actief 2 beschikbaar. Deze zijn te vinden op het rijksportaal en worden met regelmaat aangevuld.
Zie antwoord vraag 3.
De verantwoordelijkheid voor de toepassing van de Wet ligt bij overheden en publieke instellingen. Om overheden en instellingen te ondersteunen heb ik een praktische handleiding 3 gepubliceerd over de werking van de wet en hoe met ingediende verzoeken kan worden omgegaan. In 2015 zijn drie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd op verschillende plekken in het land. Verder worden op de website van het leer- en expertisepunt open overheid 4 veelgestelde vragen beantwoord. Voor de conclusie dat zij daar nog niet klaar voor zouden zijn, zoals dat uit de steekproef van de Open State Foundation zou blijken, vind ik het te vroeg. De Wet zal na drie jaar worden geëvalueerd.
Zie antwoord vraag 5.