Ingediend | 3 februari 2016 |
---|---|
Beantwoord | 4 maart 2016 (na 30 dagen) |
Indiener | Tjitske Siderius (PvdA) |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z02230.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1749.html |
Leerlingen die een vmbo-diploma hebben gehaald, zijn in principe qua cognitie in staat om te starten op mbo-niveau-2 of hoger. Het kan bij deelnemers in alle mbo-niveaus voorkomen dat zij sociaal-emotionele problemen hebben, die hen (tijdelijk) belemmeren om zich volledig op onderwijs te kunnen concentreren. Voor de begeleiding van deelnemers die meer ondersteuning nodig hebben, faciliteer ik instellingen om een gedegen zorg- en begeleidingsstructuur te bieden. Voor de begeleiding van leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben, heb ik aanvullende middelen beschikbaar gesteld. Instellingen kunnen dit geld inzetten voor bijvoorbeeld het inrichten en organiseren van ZorgAdviesTeams en plusvoorzieningen. Daarnaast zijn er nog de middelen die instellingen in het kader van passend onderwijs hebben om extra ondersteuning te bieden en zijn er jaarlijks middelen beschikbaar vanuit de aanpak van voortijdig schoolverlaten, die ook mogen worden ingezet voor het inrichten van ondersteuningsvoorzieningen op scholen. Instellingen kunnen ook de vsv-prestatiemiddelen hiervoor inzetten. Instellingen kunnen deze middelen ook in samenwerking met zorginstanties, gemeenten en arbeidsmarktpartijen inzetten.
Vmbo-leerlingen die een leerwerktraject volgen, vormen een kwetsbare groep. Sinds schooljaar 2014–2015 volgen we via de Monitor Leerwerktrajecten en Assistentopleidingen, onder meer deze groep om een dieper inzicht te verkrijgen in de schoolloopbaan van deze groep leerlingen. De monitor maakt duidelijk dat het noodzakelijk is dat scholen aan de start van een leerwerktraject afspraken maken over de doorstroom van deze leerlingen naar het mbo. Wanneer deze afspraken te laat worden gemaakt, kan dit leiden tot complexiteit bij het plaatsen van de leerling op het mbo. Op basis van de monitor-gegevens willen wij bezien of aanvullende maatregelen voor deze groep noodzakelijk zijn.
Leerlingen met een vmbo-diploma horen niet thuis in een entreeopleiding, vanwege de uit hun vooropleiding gebleken capaciteiten. Leerlingen die een vmbo-diploma hebben behaald, hebben daarmee aangetoond dat zij in staat zijn om minimaal een mbo-niveau-2-diploma te behalen. De entreeopleiding is echt bedoeld voor diegenen die niet aan de vooropleidingseisen voor een niveau-2-opleiding voldoen.
De huidige positionering van de entreeopleiding is de uitwerking van het actieplan Focus op Vakmanschap 2011–2015, dat via kwaliteitsverhoging, meer studiesucces en efficiëntere en doelmatigere leerwegen ervoor zorgen dat deelnemers beter onderwijs krijgen en meer uitgedaagd worden.
Voorheen zaten in de niveau-1-opleidingen (de assistentopleidingen en de AKA-opleiding) deelnemers met zeer verschillende achtergronden, leeftijden en vooropleidingen en veel zorgleerlingen. Daardoor kregen deelnemers niet de aandacht en begeleiding die zij nodig hadden.
Met de wetswijziging ten behoeve van doelmatige leerwegen en de modernisering van de bekostiging in het mbo, is beoogd dat leerlingen veel meer dan voorheen meteen op het juiste niveau, afhankelijk van de vooropleiding, het mbo instromen. De niveau-1-opleiding, de entreeopleiding, is daarbij bewust apart gepositioneerd. De doelgroep wordt middels deze opleidingen beter begeleid. Door eisen te stellen aan de instroom in de entreeopleiding en hogere bekostiging, is meer ruimte ontstaan voor maatwerk om leerlingen beter te begeleiden.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag ook naar de antwoorden op de voorgaande vragen. Voorheen bleven deelnemers lang in de assistentopleiding of AKA-opleiding zitten. Dat was niet bevorderlijk voor de motivatie van deelnemers. Bovendien past het niet bij de inrichting van doelmatige leerwegen en een efficiënte inzet van rijksbekostiging. Deelnemers moeten uitgedaagd worden om het maximale van hun capaciteit te benutten. Zoals bij de vorige vraag aangegeven, was in de oude niveau-1-opleidingen al sprake van een hoge uitval (procentueel het hoogst). Ik denk daarom niet dat opnieuw toegang verlenen aan leerlingen met een vmbo-diploma tot de entreeopleiding, schooluitval zou voorkomen. Met de vervolgaanpak vsv, waarover ik de Kamer onlangs heb geïnformeerd (Kamerstuk 26 695, nr. 107), besteed ik juist extra aandacht aan deze kwetsbare doelgroep. Onlangs heb ik de Raad van State mijn wetsvoorstel (Wetsvoorstel vroegtijdige aanmelding mbo, toelatingsrecht en recht op studiekeuze) gestuurd, waarmee ik de hoge uitval rond de overstap van het vo naar het mbo wil aanpakken. Daarnaast is met de MBO Raad, VO-raad, PO-Raad, VNG en Ingrado afgesproken dat zij een Code of Conduct gaan opstellen met aanvullende afspraken voor een sluitende aanpak bij de overstap v(s)o-mbo.
Leerlingen die te maken hebben met problemen die hen (tijdelijk) belemmeren om zich volledig op onderwijs te kunnen concentreren, dienen hulp te krijgen naast hun opleiding.
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
We blijven ontwikkelingen in de regio volgen en blijven stimuleren dat binnen de wet- en regelgeving gekeken wordt, waar mogelijk maatwerk geleverd kan worden. We hebben daarbij bijzondere aandacht voor het bevorderen van een doorlopende leerlijn, waarbij leerlingen begeleid worden van het voortgezet onderwijs tot en met een mbo-2-diploma. Daarnaast blijven we via de Monitor leerwerktrajecten en assistentopleidingen, specifieke maatwerktrajecten volgen. Zie ook het antwoord op vraag 1.