Ingediend | 28 januari 2016 |
---|---|
Beantwoord | 22 februari 2016 (na 25 dagen) |
Indieners | Paul van Meenen (D66), Mohammed Mohandis (PvdA) |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z01717.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1620.html |
Ja, ik ken de inhoud van het artikel in Mare van 28 januari 2016.
Navraag heeft mij geleerd dat de voorstelling van zaken in het artikel van Mare van 28 januari 2016 niet helemaal juist lijkt te zijn.
Het college van bestuur van de universiteit Leiden heeft in het voorjaar van 2015 met de universiteitsraad afspraken gemaakt over de invulling van het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting. Deze afspraken zijn ook nagekomen. In deze afspraken was geen rol voorzien voor de decentrale medezeggenschap; dit is noch aan de kant van het college van bestuur, noch aan de kant van de universiteitsraad aan de orde geweest. In het najaar bleek dat er bij twee faculteiten discussie was ontstaan, omdat de faculteitsraden veronderstelden dat zij beschikten over het instemmingsrecht op hun facultaire begroting. Dit heeft er toe geleid dat – op verzoek van de faculteitsbesturen – het college van bestuur in een brief heeft uitgelegd dat dit niet aan de orde was, omdat dit simpelweg niet was afgesproken met de universiteitsraad. In tegenstelling tot waar het artikel in de MARE van uit lijkt te gaan, is er geen brief uitgegaan waarmee het instemmingsrecht aan de decentrale medezeggenschap is toegekend en ook geen brief waarmee dergelijke afspraken zijn teruggedraaid.
Nee, die mening deel ik niet. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2, waaruit volgt dat er wat mij betreft geen sprake is geweest van een onjuiste uitleg door het college van bestuur.
Het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting, zoals vastgelegd in de Wet studievoorschot hoger onderwijs (Wet van 21 januari 2015, Stb. 50), gaat uit van instemmingsrecht op instellingsniveau en geldt in principe dus voor de centrale medezeggenschapsraad. Alleen waar de besluitvorming over de hoofdlijnen van de begroting (verdeling van middelen over de in de wet genoemde beleidsterreinen) niet op instellingsniveau gebeurt maar op facultair niveau, geldt het instemmingsrecht op facultair niveau en niet op instellingsniveau. Voor een toelichting op de wijze waarop het instemmingsrecht op faculteitsniveau kan worden vormgegeven, verwijs ik u naar de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 251, nr. 6).
Ook hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van dat de inzet van het college van bestuur niet strookt met de wens van een Kamermeerderheid. Ik merk hierbij op dat van een Kamermeerderheid voor instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting op faculteitsniveau geen sprake is aangezien het amendement op Kamerstuknummer 34 251, nr. 26 door uw Kamer is verworpen. Een gesprek tussen het college van bestuur van de universiteit Leiden en mijzelf over dit punt is dan ook niet aan de orde.
Zoals volgt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 is er geen sprake van geweest dat het college van bestuur op beperkende wijze invulling heeft gegeven aan het instemmingsrecht van studenten op hoofdlijnen van de begroting. Het college van bestuur heeft in het onderhavige geval gehandeld overeenkomstig mijn brief van 31 maart 2015. In deze brief heb ik aan de colleges van bestuur van de instellingen voor hoger onderwijs uiteengezet op welke wijze aan het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting invulling kan worden gegeven.
Gelet hierop zie ik dan ook geen aanleiding richting andere hoger onderwijsinstellingen op het punt van invulling van het instemmingsrecht een en ander duidelijk te maken. Instellingen hebben de invulling van het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting opgepakt en de medezeggenschap heeft dit instemmingsrecht kunnen uitoefenen. Dit proces is op alle instellingen ook bijna afgerond. Ik merk hierbij op dat de wet ook voorziet in de mogelijkheid om dit proces – indien nodig – na de jaarwisseling af te handelen.