Ingediend | 26 januari 2016 |
---|---|
Beantwoord | 8 maart 2016 (na 42 dagen) |
Indieners | Harry van Bommel , Michiel Servaes (PvdA), Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Louis Bontes (GrBvK), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z01445.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1778.html |
Ja.
Ja.
De genodigden hebben zich vanuit hun respectievelijke en gewaardeerde expertise uitgelaten over verschillende uitdagingen waarvoor de bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken landen zich mogelijk gesteld zien. Daarbij zijn onder meer modaliteiten voor vormgeving van vervolging en berechting besproken. Het kabinet heeft aandachtig en met interesse kennis genomen van hetgeen tijdens het rondetafelgesprek in uw Kamer en in de position papers die daaraan voorafgaand zijn ingediend aan de orde is gesteld.
De heer Knoops heeft, kort samengevat, gesteld dat keuzes met betrekking tot de vormgeving van vervolging en berechting mede afhankelijk zijn van het verloop en de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en dat het op dit moment verstandig is alle opties open te houden. Het kabinet onderschrijft die notie, zoals ook tot uitdrukking gebracht in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl.
De heer Wladimiroff heeft in zijn position paper en tijdens het rondetafelgesprek geopperd te onderzoeken of tussen de in het Joint Investigation Team samenwerkende landen en de Russische Federatie afspraken kunnen worden gemaakt over een vorm van gezamenlijke berechting. Daarbij is het voorbeeld gegeven van een hybride tribunaal met rechters van verschillende nationaliteiten, waaronder de Nederlandse en de Russische (zie pt. 14 op blz. 4 van het position paper van de heer Wladimiroff). Zoals in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl. gesteld, werkt Nederland in nauw overleg met de bij het Joint Investigation Team betrokken staten en in afwachting van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek twee opties voor vervolging en berechting nader uit, namelijk a) nationale vervolging en berechting in één van de betrokken landen en b) vervolging en berechting door een internationaal tribunaal. Daarbij worden op voorhand geen mogelijkheden uitgesloten.
Tijdens het rondetafelgesprek is aandacht besteed aan hetgeen op dit moment in artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering is geregeld. Dit artikel bepaalt dat een verzoek tot overname van strafvervolging tegen een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland wordt afgewezen. Het kabinet wil benadrukken dat, anders dan de berichtgeving suggereert, de heer Ferdinandusse in zijn oratie niet heeft gesteld dat het Nederlandse recht geen mogelijkheden kent om (potentiële) verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 te berechten en dat Nederland daartoe geen rechtsmacht heeft.
Als gevolg van de modernisering van de wettelijke bepalingen over rechtsmacht in 2014 heeft Nederland adequate mogelijkheden om misdrijven die buiten Nederland zijn begaan, te vervolgen (wet van 27 november 2013, Stb. 484). Eén van de aanknopingspunten voor Nederlandse rechtsmacht in de wettelijke regeling is dat er sprake is van een (ernstig) misdrijf dat is begaan tegen een Nederlander (artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht).
In zijn oratie heeft de heer Ferdinandusse bij wijze van voorbeeld een scenario geschetst waarbij Nederland (potentiële) verdachten voor het delict moord, gepleegd op de inzittenden van vlucht MH17, in Nederland zou willen vervolgen. De heer Ferdinandusse heeft betoogd dat in dit scenario het wenselijk zou kunnen zijn om strafvervolging over te nemen, teneinde zeker te stellen dat Nederland ook ten behoeve van moord gepleegd op niet-Nederlandse slachtoffers zou kunnen vervolgen. Om onnodige discussies over de reikwijdte van de Nederlandse rechtsmacht te voorkomen acht ook het kabinet het wenselijk dat in een dergelijk scenario, mocht dat op basis van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek aan de orde zijn, bijvoorbeeld Oekraïne rechtsmacht overdraagt aan Nederland. In dat kader is aanpassing van artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering wenselijk. Die wenselijkheid heeft het kabinet overigens al eerder onderkend. Een wetsvoorstel dat voorziet in de wijziging van artikel 552y ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State.
De beslissing over hoe en waar de vervolging en berechting plaats zal vinden, is om de hiervoor uiteengezette redenen, op dit moment nog niet aan de orde. Het strafrechtelijk onderzoek loopt. Mocht er met het oog op de eventuele berechting van misdrijven gerelateerd aan het neerhalen van MH17 behoefte zijn om het wetgevingsproces te versnellen zullen de beschikbare mogelijkheden daartoe aangegrepen worden.
De heer Sluiter heeft gesteld dat in zijn visie de mogelijkheden voor nabestaanden, om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, in het conceptstatuut ter oprichting van een VN VR-tribunaal tekort schoten. De positie en betrokkenheid van nabestaanden bij het strafproces is van meet af aan een van de uitgangspunten van het kabinet geweest. Het kabinet heeft goede notie genomen van hetgeen daaromtrent door de heer Sluiter is opgemerkt en zal zijn opmerkingen in overweging nemen bij de nadere uitwerking van de optie voor vervolging en berechting door een internationaal tribunaal.
Ja.