Ingediend | 14 januari 2016 |
---|---|
Beantwoord | 19 februari 2016 (na 36 dagen) |
Indiener | Kees Verhoeven (D66) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | economie ict openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z00514.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1580.html |
Ja.
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen aan uw Kamer is medegedeeld2, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Ik kan daarover derhalve geen mededelingen doen. Ten aanzien van onbekende kwetsbaarheden verwijs ik naar hetgeen daarover is gezegd in het AO Cybersecurity op 20 januari jongstleden.
Zie antwoord vraag 2.
De brief met het kabinetsstandpunt gaat over het niet-instellen van wettelijk verplichte beperkingen rondom encryptie. Dat is te onderscheiden van het gebruiken van (onverplicht) bestaande kwetsbaarheden ten behoeve van de opsporing in een concreet geval. Ten aanzien van de omgang met onbekende kwetsbaarheden, ofwel zero-days, heb ik reeds toegezegd in een brief nader in te zullen gaan op de wijze waarop de overheid omgaat met deze kwetsbaarheden.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut versleutelde berichten op telefoons kan kraken (ingezonden 14 januari 2016) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.