Ingediend | 20 november 2015 |
---|---|
Beantwoord | 18 januari 2016 (na 59 dagen) |
Indiener | Nine Kooiman |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z22112.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-1180.html |
Mijn standpunt met betrekking tot het gedoogbeleid is bekend. Het gedoogbeleid, waar een meerderheid van uw Kamer zich achter heeft geschaard, omvat alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Nee, cijfers over dergelijke delicten worden niet apart bijgehouden. Navraag bij de Nationale Politie (NP) leert dat er voor de periode van 1 januari 2014 tot heden in het informatiesysteem van de NP geen registraties voorkomen die wijzen op coffeeshophouders die het slachtoffer zijn geworden van ripdeals.
Vraag 3 lijkt – ten onrechte – te veronderstellen dat iedere wietkweker lid is van een criminele organisatie. Het klopt niet dat het contact met een wietkweker per definitie gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie. Wel is het verkopen en kopen van grote hoeveelheden wiet op grond van artikel 3 van de Opiumwet illegaal. Ook het bezit van wiet is op grond van dit artikel strafbaar, maar voor coffeeshophouders gelden speciale regels voor wat betreft het aanwezig hebben van wiet. Dat bezit wordt gedoogd als de coffeeshophouder zich houdt aan de gedoogcriteria. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. De Opiumwet maakt geen onderscheid tussen kwekers en tussenhandelaren. Het OM heeft mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Het fenomeen van handelaren tussen hennepkwekers en coffeeshophouders is bekend bij de politie en hier wordt ook tegen opgetreden. De maximale straf die onder meer op het bezit van en de handel in wiet (zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet) staat, is – afhankelijk van de kwalificatie die aan het delict wordt gegeven – te vinden in artikel 11 van de Opiumwet. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld of een tussenhandelaar bedrijfsmatig handelt, kan de straf variëren van maximaal 1 maand tot 6 jaar gevangenisstraf.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Ik ben niet bekend met enige schaarste die zou heersen op de Nederlandse markt. Wel is mij bekend dat wiet uit Spanje inderdaad ook naar Nederland wordt getransporteerd. Deze smokkel van wiet is strafbaar op grond van artikel 3, onder A, van de Opiumwet. Overigens is mij ook bekend dat er veel in Nederland geteelde wiet naar het buitenland wordt geëxporteerd.
Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat onder de strikte voorwaarden die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten. Een van die voorwaarden is de maximale voorraad van 500 gram. Een grotere handelsvoorraad past niet binnen de doelstelling van kleine en beheersbare coffeeshops. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Handelingen met betrekking tot cannabis, zoals het draaien van joints vallen onder de verboden van artikel 3 van de Opiumwet, te weten het bewerken en het aanwezig hebben. Voor de strafbaarheid daarvan wordt verwezen naar artikel 11 van de Opiumwet.
Echter, indien deze handelingen worden verricht in een coffeeshop die de gedoogcriteria in acht neemt, in een mate en omvang die kan worden gerekend te behoren tot de normale bedrijfsvoering van een coffeeshop, dan wordt daartegen niet strafrechtelijk opgetreden.
Evenals bij vraag 5 en 6 heeft het OM mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Zie antwoord vraag 9.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de route tussen wietkweker en coffeeshophouders (ingezonden 20 november 2015) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.