Ingediend | 16 november 2015 |
---|---|
Beantwoord | 15 december 2015 (na 29 dagen) |
Indiener | Tjitske Siderius (PvdA) |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z21586.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-886.html |
Het onderzoeksrapport geeft aan dat van de onderzochte peuterspeelzaallocaties 23% verwacht dat zij als zelfstandige peuterspeelzaalorganisatie blijven bestaan. De overige peuterspeelzaallocaties verwachten dat zij onderdeel zullen zijn van een kinderopvangorganisatie (45%), van een brede welzijnsorganisatie (27%) of van een onderwijsinstelling (5%). Niet de organisatorische vorm van het peuterspeelzaalwerk, maar het doel van het peuterspeelzaalwerk staat voorop. Het is aan de organisaties om in onderling overleg en in goede afstemming met de gemeente hier verder vorm aan te geven.
Uit het onderzoek komt naar voren dat peuterspeelzalen verwachten aan de grotere vraag naar beroepskrachten tegemoet te kunnen komen door de bestaande beroepskrachten meer uren te laten draaien of door meer beroepskrachten in dienst te nemen. Het onderzoek schat het aantal vrijwilligers dat momenteel formatief wordt ingezet in peuterspeelzalen in heel Nederland op in totaal circa 1.800. De maximale kosten voor het vervangen van dit totale aantal vrijwilligers die formatief worden ingezet binnen peuterspeelzalen door beroepskrachten worden geraamd op € 10 miljoen. Deze kosten zullen voor circa de helft ten laste komen van het Rijk, doordat werkende ouders vanaf 2018 kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen voor de opvang van hun kinderen in een peuterspeelzaal. De andere helft van de kosten kan opgevangen worden vanuit de middelen van gemeenten voor peuterspeelzaalwerk. Het aanbod voor niet-werkende ouders zullen gemeenten immers blijven financieren.
Vanuit het implementatietraject door de MO-groep worden peuterspeelzalen ondersteund zodat zij goed zijn voorbereid op de nieuwe eisen en zorgen hierover bij peuterspeelzalen worden weggenomen. Dit implementatietraject is divers van opzet. Zo organiseert de MO-groep regionale informatiebijeenkomsten en worden workshops gegeven. Ook worden er handreikingen ontwikkeld en is er een helpdesk en een ambassadeursnetwerk opgezet. Vanuit dit brede implementatietraject wordt ook aandacht besteed aan de mogelijkheden voor peuterspeelzalen voor het inzetten van vrijwilligers. Het beoogde overgangsjaar 2017 is bedoeld om peuterspeelzalen voldoende tijd te bieden voor de voorbereiding.
Samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heb ik besloten om voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang vast te houden aan inwerkingtreding per 1 januari 2018. Werkende ouders hebben vanaf dat moment de mogelijkheid om kinderopvangtoeslag aan te vragen voor de opvang van hun kinderen in een peuterspeelzaal. Een belangrijke overweging hierbij is dat op dat moment de kwaliteitseisen tussen kinderopvang en peuterspeelzalen worden gelijkgeschakeld via Het Nieuwe Toezicht (HNT). Het ligt voor de hand op dat moment ook de overige verschillen tussen de twee voorzieningen weg te nemen via de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang, waaronder het verschil in financiering.
Het onderzoeksrapport geeft aan dat vrijwilligers om meerdere redenen vaker werken bij peuterspeelzalen in landelijke gebieden dan in stedelijke gebieden
(34% versus 9% van de onderzochte locaties van peuterspeelzalen). In het kader van het implementatietraject van de MO-groep zal er specifiek aandacht gegeven worden aan de problematiek van kleine peuterspeelzalen in de buitengebieden. Kleinere gemeenten zullen voor de bekostiging van voldoende pedagogisch medewerkers geen extra financiële middelen ontvangen. Vanaf de inwerkingtreding van de wet harmonisering peuterspeelzalen en kinderopvang zullen werkende ouders net als voor kinderopvang ook voor opvang in peuterspeelzalen kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen.
Steeds meer gemeenten zijn bezig met het omvormen van peuterspeelzalen naar dagopvang. Hierdoor neemt het aantal peuterspeelzalen af. Onderzoek uit 2015 laat echter zien dat, hoewel het aantal peuterspeelzalen is afgenomen, het kortdurende aanbod behouden is gebleven en het bereik van de peuters niet is verminderd. De € 60 miljoen is bedoeld voor peuters die nu nog geen gebruik maken van een voorschoolse voorziening. Naar schatting gaat op dit moment circa 15% van de peuters niet naar een voorschoolse voorziening. Het gaat dan om circa 40.000 peuters. Uitgangspunt bij de berekening van de € 60 miljoen is dat de ouders een ouderbijdrage betalen en het aanbod dus niet gratis wordt. Het extra aanbod kan zowel in een huidige peuterspeelzaal als in de dagopvang worden gerealiseerd. De huidige trend om peuterspeelzalen om te vormen naar kinderopvang vormt daarin geen belemmering.
Om een goede besteding van het extra geld te verzekeren wil ik hierover in gesprek gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het uitgangspunt daarbij is dat gemeenten keuzes kunnen maken die passen bij de lokale situatie. Ik zal u nader informeren over de verdere invulling en het overleg met de VNG uiterlijk in het voorjaar van 2016.
Door de harmonisering van de kwaliteitseisen mogen vrijwilligers niet meer zelfstandig op groepen staan in peuterspeelzalen, net zo min als in de kinderdagopvang. Hiermee wordt ingezet op het verder professionaliseren van de sector. Het is echter niet zo dat vrijwilligers zullen verdwijnen uit de peuterspeelzalen.
Vanuit het project Het Nieuwe Toezicht3 wordt in algemene zin ingezet op het beperken van de formatieve inzet van medewerkers zonder beroepskwalificaties vanuit de gedachte dat ontwikkelingsgericht werken met groepen kinderen een professie is waarvoor een bij de leeftijd van de kinderen en bij de vorm van de opvang passende beroepskwalificatie nodig is.
Uit het onderzoek blijkt dat ruim de helft van de onderzochte peuterspeelzaalorganisaties (een deel van de) vrijwilligers verwacht te gaan inzetten voor zogenoemde «niet-formatieve taken». Dit kan door de organisaties op uiteenlopende manieren worden ingevuld. Vrijwilligers kunnen een belangrijke schakel vormen in de ondersteuning van de beroepskrachten. Vrijwilligers kunnen zo een belangrijke bijdrage leveren aan kwalitatief hoogstaande opvang.
Het kabinet is er voorstander van dat mensen op allerlei manieren maatschappelijk participeren, onder andere door het doen van vrijwilligerswerk.
Het kabinet is bewust ruim voor de beoogde inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving begonnen met het begeleiden en ondersteunen van peuterspeelzalen naar de nieuwe situatie in 2018. Zo kunnen peuterspeelzalen ook een goed beleid ontwikkelen of en zo ja, op welke wijze vrijwilligers bij de organisatie betrokken kunnen blijven.
De Staatssecretaris van OCW is beleidsverantwoordelijk voor het onderwijsachterstandenbeleid. De gemeenten geven uitvoering aan het onderwijsachterstandenbeleid, onder andere door het organiseren van een aanbod van voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VVE is bedoeld voor kinderen met een risico op een taalachterstand in het Nederlands en kan zowel in peuterspeelzalen als in kinderopvanginstellingen worden aangeboden. In de VVE is het al verplicht om uitsluitend met beroepskrachten te werken. Vrijwilligers mogen niet formatief worden ingezet op de groep.
Voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is geen sprake van een bezuiniging, maar van een ramingsbijstelling in de OCW-begroting. Deze ramingsbijstelling hangt samen met een sterke daling van het landelijk schoolgewicht in de periode 2009 tot 2014. Het schoolgewicht is een indicator voor de achterstandenproblematiek in een gemeente. De daling van het schoolgewicht komt doordat er minder kinderen zijn (leerlingendaling) en doordat ouders steeds hoger zijn opgeleid. Het opleidingsniveau van ouders wordt gebruikt als indicator om een risico op een onderwijsachterstand van een kind te voorspellen. Het budget voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid wordt op termijn met 14% verlaagd, terwijl het landelijke schoolgewicht de afgelopen jaren met 30% is gedaald. Doordat de doelgroep veel sterker afneemt dan het budget, komt er de komende jaren een hoger bedrag per schoolgewicht beschikbaar.
Het onderzoek gaat over de vraag naar de aantallen en de spreiding van de aantallen vrijwilligers binnen de peuterspeelzalen. Het rapport bevat geen aanbevelingen ten aanzien van het onderwijsachterstandenbeleid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 mogen vrijwilligers op grond van de huidige wet- en regelgeving al niet formatief worden ingezet in de VVE.