Ingediend | 5 november 2015 |
---|---|
Beantwoord | 17 december 2015 (na 42 dagen) |
Indieners | Vera Bergkamp (D66), Judith Swinkels (D66) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z20704.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-926.html |
Ja.
Ik hecht er aan op te merken dat in deze zaak nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan. Het past mij bovendien niet om een oordeel te geven over de juistheid van een rechterlijke (tussen) uitspraak in een individuele zaak.
Ik wil hierbij wel in het algemeen aantekenen dat, zoals ook is aangegeven bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden (Kamerstuk 33 176, nr. 5), het aan de rechter is om te beoordelen wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken. Waar strikt genomen nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten alleen spreekrecht hebben als zij bloedverwanten zijn van het slachtoffer, heeft de rechter dus de ruimte om in individuele casus spreekrecht toe te kennen aan nabestaanden van het slachtoffer zonder bloedverwantschap indien zij verzoeken om te spreken.
Uit artikel 8 EVRM kan de door vragenstellers gesuggereerde uitbreiding niet zelfstandig worden afgeleid. Aan de nationale wetgever wordt de vrijheid gelaten hiervoor al dan niet een wettelijke voorziening te treffen. Zoals aangegeven kan die wettelijke voorziening ook gelezen worden in de ruimte die de rechter nu al heeft in de vorm van de ambtshalve bevoegdheid om personen tot het spreekrecht toe te laten die daarom verzoeken.
Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nu over te gaan tot het bevorderen van een verdere uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden.
Vanuit het perspectief van de maatschappelijke context, waarbij in toenemende mate sprake is van samengestelde gezinnen, ben ik wel bereid deze kwestie te bezien in de context van de in 2017 uit te voeren evaluatie van de wet van 12 juli 2012, Stb 2012, 345 en het thans aanhangige wetsvoorstel ter uitbreiding van de omvang van het spreekrecht (Kamerstukken 34 082).
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van de leden Swinkels en Bergkamp (beiden D66) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het spreekrecht van stieffamilie in het strafrecht (ingezonden 5 november 2015) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.