Ingediend | 25 september 2015 |
---|---|
Beantwoord | 28 oktober 2015 (na 33 dagen) |
Indiener | Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid staatsveiligheid terrorisme |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z17424.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-399.html |
Ja.
Volgens de heer Kenning is radicalisering een emotionele beslissing van het individu. Iemand kiest voor de gewelddadige extremistische ideologie omdat hij of zij die nodig heeft vanuit een emotionele behoefte. Hij stelt daarmee dat het niet de ideologie is die de extremist creëert of binnentrekt, maar de extremistische mindset die de ideologie grijpt. Risico’s ontstaan wanneer deze jongeren geraakt worden door een effectief extremistisch aanbod. Ik onderschrijf het belang van deze invalshoek en ik heb ook deze invalshoek meegenomen in de uitvoering van de aanpak.
De aanpak van radicalisering vereist een brede benadering waarbij gewelddadig extremisme wordt ingedamd en nieuwe aanwas wordt voorkomen. Tegelijkertijd is er oog voor het vergroten van de weerbaarheid tegen maatschappelijke spanningen en polarisatie. De dynamiek van polarisatie draagt bij aan het vergroten van de voedingsbodem voor gewelddadig extremisme en heeft onze aandacht in de aanpak.
Nee, de huidige aanpak van radicalisering is een strijd tegen alle vormen van gewelddadig extremisme die de democratische rechtsorde ondermijnen.
Nee, het kabinet heeft aandacht voor verschillende vormen van gewelddadig extremisme, ongeacht welke vorm deze aanneemt. Bevolkingsgroepen mogen niet verantwoordelijk worden gehouden voor gedragingen van individuen.
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft naast het verzwakken van de jihadistische kern en het voorkomen van aanwas, tot doel de democratie en rechtsstaat te beschermen. Hoewel het kabinet vanzelfsprekend inzet op een onmiddellijke beperking van de dreiging en de bescherming van de democratische rechtsstaat, leert de geschiedenis dat het tegengaan van radicalisering en de bestrijding van terrorisme bij uitstek ook een zaak is van de lange adem. Het kabinet zet daarom, naast de maatregelen gericht op gevolgbestrijding, nadrukkelijk in op preventie van radicalisering en het vergroten van de weerbaarheid van de samenleving op de langere termijn.
Het kabinet maakt hier onderscheid tussen jihad als religieus begrip en het fenomeen jihadisme. Het is aan moslims zelf om het begrip jihad te interpreteren en het de lading te geven die men wenst. Als het gaat om het jihadisme ligt dit echter anders. Deze term duidt voor het kabinet op een kleine minderheid van extremistische moslims in de wereld die het begrip jihad geperverteerd hebben en misbruiken voor mobilisering van geloofsgenoten voor hun politiek-extremistische doeleinden. Ik verwijs voor een uitgebreide uiteenzetting hieromtrent naar de NCTV publicatie Het mondiaal jihadisme: een fenomeenanalyse en een reflectie op radicalisering 2.
Het kabinet gebruikt de term jihadisme om een specifieke politiek-ideologische stroming en fenomeen aan te duiden.
Verschillende onderzoeken, waaronder het recente onderzoek naar triggerfactoren van radicalisering3, laten zien dat radicalisering niet door één enkele oorzaak te verklaren is, maar vanuit de samenhang van drijfveren, concrete gebeurtenissen en persoonlijke eigenschappen. Er is zodoende geen direct causaal verband tussen sociaaleconomisch achterstelling of discriminatie-ervaringen enerzijds en radicalisering anderzijds. Het zou echter onjuist zijn om geen rekening te houden met deze omstandigheden. Het jihadisme speelt in op gevoelens van discriminatie en buitensluiting onder moslims en poogt deze te mobiliseren. De aanpak van radicalisering en jihadisme is gestoeld op een grondige analyse die voortdurend wordt aangescherpt op basis van nieuwe ontwikkelingen en inzichten. De inzichten van de heer Kenning zijn hierin meegenomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de strijd tegen terrorisme een strijd tegen alle vormen van gewelddadig extremisme die de democratische rechtsorde ondermijnen.
Om de verspreiding van verschillende vormen van extremisme geen kans te geven, is het van belang dat de onderliggende waarden van de rechtsstaat worden gedeeld en uitgedragen. Dit vergt permanente inspanning van de maatschappij als geheel, waarbij ruimte wordt gegeven aan elkaar. Het kabinet stimuleert maatschappelijke initiatieven over botsende normen, de grenzen van de rechtsstaat en samenleven met verschillen.
Zoals u weet, vindt momenteel de integrale evaluatie plaats van de Nationale CT-strategie 2011–2015. Het radicaliseringsbeleid maakt daar logischerwijs deel van uit. Hierbij wordt zowel gekeken naar de integrale aanpak zoals verwoord in de CT-strategie als in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. In de evaluatie worden de uitgangspunten van het beleid onderzocht en wordt gekeken naar de wijze waarop samenwerking, coördinatie en informatie-uitwisseling plaatsvinden, zowel op landelijk als lokaal niveau. De resultaten van de evaluatie zullen in het voorjaar van 2016 naar de Tweede Kamer worden verzonden.
Het onderzoek van de heer Weenink – waar u aan refereert – geeft aan dat jihadisten meer dan gemiddeld gedragsproblemen en -stoornissen vertonen. Dit is een aanvulling op theorieën over radicalisering die de nadruk leggen op ideologie/religie of op uitsluiting/discriminatie. De sociaalpsychologische invalshoek kan aanvullende verklaringen en handvatten voor de aanpak bieden en wordt meegenomen in mijn beleid.
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 9 is radicalisering niet door één enkele oorzaak te verklaren. Er vindt doorlopend onderzoek plaats naar radicalisering en de diverse aspecten die hierbij mogelijk een rol spelen. Daartoe behoren ook, maar niet uitsluitend, psychologische problemen.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat de aanpak van radicalisering is gedoemd te mislukken (ingezonden 25 september 2015) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.