Ingediend | 28 juli 2015 |
---|---|
Beantwoord | 20 augustus 2015 (na 23 dagen) |
Indieners | Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
Beantwoord door | Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | recht staatsrecht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z14423.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-3089.html |
Ja.
Beoordeling van strafbaarheid van handelingen die zich hebben voorgedaan in een ander land is in eerste instantie aan de autoriteiten van dat land voorbehouden. Het is aan het Openbaar Ministerie in Oostenrijk om te bezien of er naar Oostenrijks recht een grond is om tot vervolging over te gaan. Het is vervolgens aan de Oostenrijkse rechter om dit aan de Oostenrijkse wet te toetsen. Het kabinet gaat ervan uit dat de Oostenrijkse (rechterlijke) autoriteiten een weloverwogen beslissing zullen nemen met inachtneming van de ook door Oostenrijk aanvaarde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Zie antwoord vraag 2.
Het kabinet zal, zoals te doen gebruikelijk, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het genoemde initiatiefvoorstel in het parlement een standpunt ten aanzien van dat voorstel bepalen.