Ingediend | 28 juli 2015 |
---|---|
Beantwoord | 4 september 2015 (na 38 dagen) |
Indiener | Vera Bergkamp (D66) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z14420.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-3300.html |
Ja, ik heb kennis genomen van de brief.
Gelet op het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen (Rfv) betreffende de AWBZ middelen voor vrouwenopvang en maatschappelijke opvang van december 2014 zie ik nu geen aanleiding tot een nieuwe herijking of herverdeling. Ik zal dit standpunt toelichten in de vragen 3 tot en met 9.
Ik heb de Rfv naar aanleiding van een toezegging aan Kamerlid Bergkamp (D66) over vrouwenopvang in een Algemeen Overleg op 15 oktober 2014 dezelfde maand nog gevraagd om advies uit te brengen over de toevoeging van de AWBZ middelen voor zowel de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang als de decentralisatie-uitkering maatschappelijke opvang. Dit heb ik gedaan om voor beide decentralisatie-uitkeringen eventuele ongewenste effecten van de overgang in 2016 van een historische tot een objectieve verdeling tot een minimum te beperken. Uitgangspunt is dat de middelen voor maatschappelijke opvang op een eerlijke en objectieve manier over gemeenten worden verdeeld zonder dat historische toevalligheden hierbij een rol spelen.
De Rfv heeft in algemene zin vastgesteld dat het invoeren van een objectieve verdeling voor vrouwenopvang en maatschappelijke opvang ertoe zal leiden dat verschillende regio’s in een meer vergelijkbare uitgangspositie komen. Voor de vrouwenopvang concludeert de Raad dat voor een deel ongewenste herverdeeleffecten ontstaan doordat een aantal centrumgemeenten verantwoordelijk is voor landelijke, specialistische voorzieningen. Cliënten die van deze specialistische voorzieningen gebruik maken zullen vaak ook gebruik maken van begeleiding en persoonlijke verzorging die in het verlengde van de opvang worden geboden.
De Raad heeft daarom voorgesteld om voor de verdeling van de extramurale AWBZ middelen (begeleiding en persoonlijke verzorging) aan te sluiten bij het
financieringsinstrument dat voor de landelijk werkende voorzieningen is gekozen. Daarmee is geborgd dat de begeleiding en persoonlijke verzorging die in het verlengde van de vrouwenopvang wordt geboden ook bij de specialistische functies overeind kunnen blijven. Ook worden hierdoor ongewenste herverdeeleffecten voorkomen. Concreet betekent dit dat het gehele budget voor de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang in 2018 volgens het objectieve model wordt verdeeld.
Voor de decentralisatie-uitkering maatschappelijk opvang is het advies van de Rfv gefundeerd op de vooronderstelling dat de extra uitgaven die door de overheveling van de AWBZ-middelen op de centrumgemeenten afkomen, door dezelfde kostendrijvers worden gedomineerd als de objectieve verdeling. De Rfv heeft voor maatschappelijk opvang voorgesteld om de overgang naar een objectieve verdeelsleutel in twee stappen te laten verlopen. In 2016 de helft op basis van de historische budgetverdeling en de andere helft op basis van de objectieve verdeelsleutel, en in 2017 geheel objectief. Centrumgemeenten hebben zo de tijd om met instellingen voor maatschappelijke opvang en de regiogemeenten te komen tot een betere afstemming van de begeleiding die vanuit de instelling of door de woongemeenten wordt geboden in het kader van de Wmo 2015.
De uitkomsten van het Rfv-advies zijn in februari van dit jaar afgestemd met de Federatie Opvang en de VNG. Tevens is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het advies en mijn voornemen om dit advies over te nemen.2 In de meicirculaire 2015 zijn de financiële consequenties van het advies voor 2016 en 2017 zichtbaar geworden.
De Raad voor de Financiële Verhoudingen heeft in 2009 inderdaad geadviseerd om het huidige model te herijken in de jaren vanaf 2010. In 2013 heeft het kabinet toegezegd dit te gaan doen. De voornaamste reden waarom dit nog niet heeft plaatsgevonden is dat in de afgelopen jaren bij verschillende partijen – gemeenten en branche- en koepelorganisaties – geen behoefte bestond om het bestaande model te herijken. Partijen hebben meerdere malen aangegeven vooral behoefte te hebben aan rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid met betrekking tot de verdeling van middelen ten behoeve van maatschappelijke opvang. Overigens heeft in 2013 wel een eerste evaluatie plaatsgevonden van het verdeelmodel. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen in het model die vanaf 2015 van kracht zijn geworden. Dit betreft met name de beëindiging van de zogenaamde grensstrook.
Er hebben mij tot op heden geen concrete signalen bereikt dat het huidige verdeelmodel gemeenten hindert om hun taken te kunnen uitvoeren of dat de huidige objectieve verdeling niet passend meer zou zijn. Dat ligt ook niet in de lijn van het Rfv-advies. Wel vind ik het van belang dat een brede discussie plaatsvindt over de middelen die vanuit de rijksoverheid beschikbaar worden gesteld aan gemeenten ten behoeve van maatschappelijke opvang. Hierbij kan ook de huidige centrumgemeentenconstructie aan de orde komen. Ik heb begrepen dat dit onderwerp in oktober van dit jaar op de agenda staat van de VNG commissie Gezondheid & Welzijn. Ik zal de VNG vragen om de uitkomsten van dit agendapunt met mij en de fondsbeheerders van het gemeentefonds te delen. Vervolgens ben ik bereid om samen met de VNG eventuele vervolgstappen bespreken.
Ik merk op dat indien zou worden besloten tot een herijking van het huidige verdeelmodel er altijd weer (nieuwe) voordeel- en nadeelgemeenten zullen zijn.
Ik kan niet voor de Raad spreken, maar de genoemde ontwikkelingen waren tijdens het uitbrengen van het advies bekend. De Raad staat bekend om zijn weloverwogen adviezen, en houdt doorgaans relevante ontwikkelingen en samenhang goed in de gaten.
Ja, echter hebben mij tot nu toe geen concrete signalen bereikt dat het huidige verdeelmodel gemeenten hindert om adequaat hun taken te kunnen uitvoeren.
Zie mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Zie antwoord vraag 8.
Ja.
De vragen van het lid Bergkamp (D66) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het objectieve verdeelmodel voor de decentralisatie uitkering Maatschappelijk Opvang (ingezonden 28 juli 2015), kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Ik streef er naar u zo spoedig mogelijk na het zomerreces de antwoorden op deze Kamervragen te doen toekomen.