Ingediend | 2 juni 2015 |
---|---|
Beantwoord | 9 juli 2015 (na 37 dagen) |
Indiener | Khadija Arib (PvdA) |
Beantwoord door | Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | ethiek zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z10037.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-2841.html |
Ja.
Er zijn mij geen gevallen bekend.
Ik ga ervan uit dat de beslissing van een arts om actief het leven te beëindigen van een pasgeborene met de grootst mogelijke zorgvuldigheid genomen wordt. Dit komt mijns inziens duidelijk naar voren in de uitgangspunten geformuleerd in het KNMG-standpunt Medische beslissingen rond het levenseinde van pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen van juni 2013. In het standpunt worden deze uitgangspunten als volgt geformuleerd: «behandelbeslissingen rond het levenseinde van pasgeborenen worden transparant genomen en kunnen worden getoetst door de samenleving; en dat de kwaliteit van leven en sterven van de pasgeborene centraal staat».2
Ik deel deze mening niet. Adequaat maatschappelijk toezicht is mogelijk mits er een duidelijk beoordelingskader is dat voor artsen in de praktijk goed te hanteren is. Uit de evaluatie van de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: de Regeling) is naar voren gekomen dat er onduidelijkheid is over dit beoordelingskader. Artsen hebben weinig vertrouwen in de Regeling en geven aan dat de regeling weinig rechtszekerheid biedt, met name als het gaat om levensbeëindiging bij pasgeborenen. Hierdoor vinden meldingen van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen maar beperkt plaats. Dat is niet goed, omdat er dan geen maatschappelijk toezicht mogelijk is. In het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling heb ik daarom al aangekondigd de Regeling te zullen aanpassen op een wijze die recht doet aan de bevindingen van de evaluatie en werkbaar is voor de medische professionals. Beroepsnormen, zoals het KNMG-standpunt «Medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen», geven daarbij richting. De deskundigencommissie beoordeelt ook het zorgvuldig handelen van de arts.
Naast het medisch perspectief is in de deskundigencommissie LZa/Lp ook het juridisch perspectief geborgd, omdat er juridische kennis in de commissie aanwezig is. Daarnaast heeft de commissie de taak een melding door te geleiden naar het OM en daarover te adviseren. De beoordeling door het OM is een juridische beoordeling.
Het standpunt Medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeboren met zeer ernstige afwijkingen van de KNMG biedt een handvat voor het handelen van artsen en voor het toetsen van het handelen door de leden van de centrale deskundigencommissie en door het Openbaar Ministerie. Het standpunt is gebaseerd op het juridisch kader dat gevormd wordt door de Regeling.
De relevante juridische overwegingen, zoals de zorgvuldigheidscriteria, zijn beschreven in de toelichting bij de Regeling. In het kabinetsstandpunt op de Evaluatie van de Regeling, die ik u mede namens mijn collega van Veiligheid en Justitie heb toegestuurd, ben ik hier al nader op in gegaan.
Uit de evaluatie van de Regeling komt naar voren dat veel artsen de zorgvuldigheidseisen onduidelijk vinden en weinig vertrouwen hebben dat de regeling rechtszekerheid biedt. Zij staan niet negatief tegenover het afleggen van verantwoording over hun handelen, maar onduidelijkheid over wat wel of niet mag en de daarmee gepaard gaande onzekerheid over de gevolgen, kan leiden tot terughoudendheid in het toepassen van handelwijzen die onder de Regeling zouden kunnen vallen.
Het veld is met name kritisch over de communicatie en beeldvorming van de deskundigencommissie naar buiten. Artsen vinden dat de deskundigencommissie zich sterk juridisch profileert. Deze profilering draagt volgens hen niet bij aan het vertrouwen dat de artsen in de deskundigencommissie hebben. Dit heb ik ook in het eerder genoemde kabinetsstandpunt uiteen gezet en daarom heb ik aangekondigd de Regeling te zullen aanpassen op een wijze die recht doet aan de bevindingen van de evaluatie en werkbaar is voor de medische professionals.
Ik deel de zorgen niet. Het recht op leven is een van de fundamentele rechten van de mens. Bij de totstandkoming van de huidige regeling en ook de nieuwe regeling staat het belang van het kind centraal en worden alle juridische aspecten en belangen zorgvuldig afgewogen om te komen tot een weloverwogen, gebalanceerde regeling.
De zitting bij het Comité dat belast is met het toezicht op de implementatie van het kinderrechtenverdrag heeft reeds plaatsgevonden op 27 mei. Het comité heeft haar aanbevelingen vastgesteld en gecommuniceerd op 8 juni. Eén van de aanbevelingen ziet op euthanasie bij kinderen maar gaat niet in op levensbeëindiging bij pasgeborenen, en het comité vraagt ook niet naar extra informatie. Op basis hiervan ga ik ervan uit dat het comité zich voldoende geïnformeerd acht (CRC/C/NDL/CO4 datum 8 juni 2015).
De vragen van het Kamerlid Arib (PvdA) over levensbeëindiging bij pasgeborenen (2015Z10037) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat nadere afstemming nodig is. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.