Ingediend | 3 februari 2015 |
---|---|
Beantwoord | 26 februari 2015 (na 23 dagen) |
Indiener | Arnold Merkies |
Beantwoord door | Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
Onderwerpen | financieel toezicht financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z01728.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1378.html |
Banken geven aan dat de eventuele negatieve waarde van een rentederivaat geen rol speelt in de beoordeling van het risicoprofiel van de klant en dus niet van invloed is op de risico-opslag die aan de klant wordt doorberekend. Ook uit steekproeven van de AFM in het kader van de herbeoordeling van rentederivaten blijkt niet dat banken de risico-opslag verhogen als gevolg van een (stijgende) negatieve waarde van het rentederivaat.
Zie antwoord vraag 1.
De AFM heeft in haar eerdere verkenning naar dienstverlening aan MKB-ondernemingen vastgesteld dat banken niet altijd voldoende informatie geven over de diverse renteopslagen. In kredietoffertes en in andere documentatie lijken doorgaans absolute percentages als opslag te worden vermeld, zonder toelichting hoeveel die opslag wordt verhoogd of verlaagd al naar gelang het individuele risicoprofiel van de klant hoger of lager wordt. Uit gesprekken die de AFM met MKB-ondernemingen heeft gevoerd blijkt ook dat MKB-ondernemingen soms van oordeel zijn dat banken hen niet altijd duidelijk informeren over een verhoging van opslagen bij kredieten.
De AFM – en ook ik – verwacht van banken dat zij in het kader van klantbelang centraal goed uitleggen waarom een opslag in rekening wordt gebracht of wordt verhoogd, zodat de klant weet waar hij aan toe is. Banken dienen van tevoren duidelijk aan hun klanten uit te leggen dat de risico-opslag kan worden aangepast, en onder welke voorwaarden dat kan gebeuren. Wanneer de bank de opslag daadwerkelijk aanpast, verwacht ik dat de bank die opslag goed kan onderbouwen.
De bevoegdheid van banken om renteopslagen in rekening te brengen en deze te verhogen, wordt beheerst door de (algemene) voorwaarden van het krediet en het civiele recht. Of er grenzen zijn, en zo ja waar die grenzen liggen, hangt daarmee af van wat is vastgelegd in de overeengekomen voorwaarden en wat de tussen contractspartijen geldende eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen. Er zijn geen publiekrechtelijke normen of richtlijnen die grenzen stellen aan de bevoegdheid van banken om renteopslagen in rekening te brengen of te verhogen. Hiermee moet mijns inziens ook voorzichtigheid worden betracht. Een voorwaarde voor goed risicomanagement is immers dat risico’s adequaat kunnen worden beprijsd.
Uiteraard mag dit niet betekenen dat een bank willekeurig en zonder objectieve onderbouwing de rente(opslag) verhoogt. Zoals ik heb toegezegd op vragen van het lid Nijboer (PvdA) in het Algemeen Overleg over kredietverlening van 5 februari jl. zal ik met de AFM in overleg treden om te kijken of zij het beeld dat sprake is van willekeur bij het toepassen of verhogen van renteopslagen door banken herkennen. Overigens kijkt de AFM in haar verkenning naar bijzonder beheer door banken ook naar de toepassing van renteopslagen door banken. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, zullen de uitkomsten van deze verkenning uiterlijk 1 april gepubliceerd worden.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 1.
De rentevergoeding die banken vragen bij kredietverlening (met variabele rente) bestaat in het algemeen uit drie delen. De basis voor de rentevergoeding is een rentetarief dat is gebaseerd op de marktrente (zoals EURIBOR). Daarbovenop rekent een bank een risicopremie die klantafhankelijk is (risico-opslag), en een premie voor de financieringskosten van de bank (liquiditeitsopslag). De bevoegdheid van banken om deze renteopslagen in rekening te brengen en te verhogen is vastgelegd in de (algemene) voorwaarden van het krediet.
Om een lening te verstrekken, trekt een bank financiering aan. Met het aantrekken van financiering gaan kosten gepaard. De financieringskosten van een bank bestaan grofweg uit de kosten voor het aantrekken van spaargeld, aangevuld met de kosten voor het aantrekken van financiering op de geld- en kapitaalmarkten. Een bank gebruikt de liquiditeitsopslag om deze financieringskosten door te berekenen aan klanten. De grootte van de liquiditeitsopslag kan per bank verschillen, omdat de financieringskosten per bank verschillen. De financieringskosten zijn namelijk ook afhankelijk van de risicobeoordeling van de bank die wordt gemaakt door de investeerders die de bank (via de geld- en kapitaalmarkten) van financiering voorzien.
Overigens zijn de financieringskosten van een bank niet alleen afhankelijk van de rente waartegen zij bij de ECB kan lenen. Nederlandse banken zijn – naast spaargeld – voor een relatief groot deel van hun financiering afhankelijk van de geld- en kapitaalmarkt. Op de geld- en kapitaalmarkt is de risicovrije rente door het monetair beleid van de ECB weliswaar gedaald, maar deze daling wordt deels teniet gedaan door de toegenomen risicoperceptie in de markt ten aanzien van banken.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 7.
Ik verwacht van banken dat zij duidelijk kunnen uitleggen waarom de klant een liquiditeitsopslag op zijn rente moet betalen en dat zij dit in elk individueel geval ook doen. Banken moeten mijns inziens de mogelijkheid hebben om de kosten voor financiering van de kredietverlening door te berekenen aan de klant; dit is ook vanuit prudentieel oogpunt gewenst. Banken moeten een goed risicomanagement voeren en alle kosten en risico’s adequaat beprijzen. Het beprijzen van de kosten voor het aantrekken van marktfinanciering door een liquiditeitsopslag past daarbij. Het niet in rekening kunnen brengen van een liquiditeitsopslag kan betekenen dat de kredietverlening als geheel duurder wordt. De bank zal zich immers van tevoren willen indekken tegen stijgende financieringskosten en dit risico bij voorbaat inprijzen in de rente.
Het Kifid-loket voor geschillen inzake rentederivaten is bedoeld om klachten ten aanzien van rentederivaten voortvloeiend uit de herbeoordeling te behandelen. Artikel 9 sub m van het Kifid-Reglement dient in dit licht te worden bezien. Overigens heeft Kifid laten weten dat in de praktijk klachten met betrekking tot rentederivaten in zijn geheel behandeld kunnen worden, ook als de financieringsvoorwaarden onderdeel uitmaken van de klacht. Het loket is niet bedoeld voor de behandeling van andere klachten over de voorwaarden van financiering of beleggingen als die los staan van klachten over (dienstverlening bij) rentederivaten.
Het nieuwe loket voor de afhandeling van klachten over rentederivaten is erop gericht laagdrempelige geschillenbeslechting mogelijk te maken voor partijen voor wie geschillenbeslechting via de rechter een te hoge drempel vormt. De grotere groep van niet-professionele beleggers behoeft niet in zijn geheel dezelfde procedurele bescherming. Ook MKB-organisaties hebben aangegeven met name voor kleinzakelijke partijen de drempel te willen verlagen als alternatief voor de rechter. De genoemde «box 3» beleggers zullen doorgaans als consument terecht kunnen bij het Kifid.
Zie antwoord vraag 13.
Zie antwoord vraag 13.
Zie antwoord vraag 13.