Ingediend | 22 januari 2015 |
---|---|
Beantwoord | 26 februari 2015 (na 35 dagen) |
Indiener | Roelof van Laar (PvdA) |
Beantwoord door | Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | internationaal organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z00978.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1382.html |
Ja.
In de grotere, voor Westerse merken producerende fabrieken in Bangladesh is kinderarbeid fors teruggedrongen. Dit blijkt uit een evaluatieonderzoek van de ILO naar de effecten van een gezamenlijk kinderarbeid programma van UNICEF en de Bangladesh Garment Manufactures & Exporters Association (BGMEA) in de periode 1996–2002. Dankzij dit programma werd kinderarbeid teruggedrongen tot minder dan 1% in de bij de BGMEA aangesloten fabrieken (ILO evaluatie rapport, 2004). «De Slag om de Klerewereld» laat echter zien dat er dieper in de keten, bij fabrieken die niet zijn aangesloten bij BGMEA, nog wel kinderarbeid voorkomt. Via het ILO-programma steunt Nederland de bestrijding van kinderarbeid ook in de kleinere fabrieken.
Zie antwoord vraag 5 en 6.
De werkgever (fabrikant) is verantwoordelijk voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en naleving van arbeidswetten in zijn fabriek. Daar hoort ook het toezien op de betrouwbaarheid van documenten bij.
Tegelijkertijd zijn de inkopers en modemerken verantwoordelijk voor wat er in hun productieketens plaatsvindt. Naar aanleiding van alle mondiale (media-) aandacht rondom het probleem van vervalste identiteitsbewijzen, zou het controleren van dergelijke documenten onderdeel moeten zijn van hun «due diligence» zoals verwoord in de OESO richtlijnen.
Uiteindelijk is het de overheid van Bangladesh die er op moet toezien dat de arbeidswet door de werkgevers wordt nageleefd. De capaciteit van de arbeidsinspectie wordt met Nederlandse steun versterkt door de ILO, maar is nog niet berekend op deze taak. Vooralsnog blijft samenwerking met internationale modemerken daarom hard nodig. Het baart mij zorgen dat de implementatie van de nieuwe arbeidswet op zich laat wachten. Daardoor lopen verbeterprogramma’s van de Alliance, het Veiligheidsakkoord en de ILO vertraging op. Ook de politieke onrust is zorgwekkend. Ik zal dit tijdens mijn bezoek aan Bangladesh in juni met de overheid van Bangladesh bespreken.
Binnen het Veiligheidsakkoord is onderaanbesteding toegestaan zolang de ondertekenaar en het Veiligheidsakkoord weten bij welke fabriek(en) dat gebeurt. Deze onderaannemers horen, net zoals hoofdaannemers, onder de inspecties van het Veiligheidsakkoord te vallen. Er zijn geen aanwijzingen voor de stelling dat fabrikanten gebruik maken van onderaannemers met als specifiek doel om de afspraken in het Veiligheidsakkoord te omzeilen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met het Veiligheidsakkoord over de kwestie rondom Inditex. Het Veiligheidsakkoord heeft aangegeven samen met het betrokken merk te onderzoeken of het hier om onbekende (en daarmee ongeautoriseerde) onderaanbesteding of bijvoorbeeld namaakproductie gaat. Indien er sprake is van ongeautoriseerde onderaanbesteding, dan dient de ondertekenaar van het Veiligheidsakkoord corrigerende vervolgstappen te nemen.
Het merk kan er dan voor kiezen de ongeautoriseerde fabriek op te nemen in zijn keten waarna de fabriek op de lijst van het Veiligheidsakkoord komt te staan. Ook kan het merk consequenties verbinden aan het gedrag van de hoofdaannemer die zich niet aan de afspraken heeft gehouden.
Momenteel zijn er nog geen afspraken en procedures om ondertekenaars van het Veiligheidsakkoord misstanden in ongeautoriseerde fabrieken bij de overheid en werkgeversorganisatie te laten melden. Dit zou echter wel een logische stap zijn. Ik ga dit tijdens mijn eerstvolgende bezoek in juni met de overheid van Bangladesh en het management van het Veiligheidsakkoord bespreken.
Zie antwoord vraag 5.
Alle vormen van uitbuiting zijn kwalijk. Kinderarbeid komt niet alleen voor in de Turkse katoenpluk, maar ook in de hazelnootteelt. Kinderarbeid in Turkije treft niet alleen Syrische vluchtelingen, maar ook Turkse kinderen. Met het ratificeren van ILO conventie 182 verplicht Turkije zich tot het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid. Turkse ministeries, lokale overheden, maatschappelijke organisaties, de ILO en sinds enige jaren ook het internationale bedrijfsleven zetten zich in voor bestrijding van kinderarbeid.
De activiteiten van het Turkse bedrijfsleven op dit terrein zijn helaas nog beperkt, maar er wordt vooruitgang geboekt als gevolg van druk van de internationale hazelnoot verwerkende industrie, verenigd in de brancheorganisatie CAOBISCO. Lokale ondernemers uit de hazelnootsector nemen deel aan een ILO programma voor de bestrijding van kinderarbeid in de gehele keten. CAOBISCO en de Nederlandse ambassade in Ankara ondersteunen dit programma, waarin tevens goed wordt samengewerkt met de Turkse overheid.
De Nederlandse textielsector bereidt in het kader van hun «Plan van Aanpak Verduurzaming Nederlandse Textiel- en Kledingsector 1.0» een activiteit voor gericht op bestrijding van kinderarbeid in de katoenpluk in Turkije. Het programma in de hazelnootteelt en het Better Cotton programma dat sinds 2011 op initiatief van de Turkse katoensector actief is in Turkije bieden voorbeelden voor de aanpak van kinderarbeid in de katoenpluk.
Ja.
Bijlage 1: «De slag om de klerewereld» driedelige documentaire serie uitgezonden op NPO2 op 2, 9 en 16 januari 2015: