Ingediend | 20 januari 2015 |
---|---|
Beantwoord | 12 februari 2015 (na 23 dagen) |
Indieners | Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
Beantwoord door | Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid terrorisme |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z00776.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1273.html |
Ja.
«Jihad» is een islamitische term, en in die zin is er een relatie. De term kent vele betekenissen in verschillende historische contexten. Over het algemeen gaat het om het leveren van een morele strijd, waarbij de mens zich moet inzetten voor het goede en om het kwade te bestrijden, zowel op het persoonlijke als op het sociaal-maatschappelijke niveau. Over de aard en wijze van deze «strijd» verschillen de meningen onder moslims sterk. Binnen het huidige reëel existerende (mondiaal) jihadisme zeggen jihadisten zich te beroepen op de islam en claimen het alleenrecht op de interpretatie daarvan. Hun gewelddadige opvattingen en daden vormen echter een geperverteerde vorm van religie, zoals er ook geperverteerde vormen zijn van andere religies en/of ideologieën.
Neen. Ik heb de tijdens het debat met uw Kamer de op 4 september 2014 ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» ontraden (Kamerstuk 29 754, nr. 265). Uw Kamer heeft deze motie verworpen. Het kabinet is van mening dat een dergelijke openbare lijst niet passend is in onze rechtsstaat.
Het dreigingsniveau in ons land is «substantieel». Dit betekent dat de kans op een aanslag in Nederland reëel is, maar dat er geen concrete dreiging is. De inspanningen van de overheid zijn erop gericht aanslagen te voorkomen, nieuwe aanwas van de jihadistische bewegingen tegen te gaan, de toegang tot aanslagmiddelen te beperken en de jihadistische beweging te verzwakken. Om dit te bereiken heb ik reeds aanvullende maatregelen genomen. Het Actieprogramma bestaat uit een combinatie van bestaande maatregelen, maatregelen die versterkt worden en nieuwe maatregelen. Op 12 november 2014 heb ik uw Kamer bericht over de voortgang van de realisatie van het Actieprogramma ontraden (Kamerstuk 29 754, nr. 271) en dat zal ik in 2015 wederom doen.
In de beantwoording van uw vragen van 8 januari 2015 ben ik reeds ingegaan op beide kwesties. Ik heb uw Kamer laten weten dat ik onder andere werk aan uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium, zoals bevoegdheden om een uitreisverbod, een gebiedsverbod, een contactverbod of een (daaraan gekoppelde) meldplicht op te leggen. Het creëren van een aanvullende bevoegdheid tot administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding acht ik zoals gemeld niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld bij uitreizigers of terugkeerders – dan zijn de bestaande strafrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie voldoende.
Tot slot heb ik in de beantwoording van de vragen van 8 januari jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1274) aangegeven dat ik momenteel langs twee wegen werk aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen. Dit betreft de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» en het voorstel voor een wijziging van de «rijkswet op het Nederlanderschap», waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.