Ingediend | 24 december 2014 |
---|---|
Beantwoord | 26 januari 2015 (na 33 dagen) |
Indieners | Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
Beantwoord door | Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid terrorisme |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z23940.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1116.html |
Ja
Defensie neemt de veiligheid van haar medewerkers zeer serieus. Door het besluit van de Nederlandse regering om deel te nemen aan militaire acties tegen de Islamitische Staat is het risico op een jihadistisch gemotiveerde aanslag in Nederland tegen een als militair herkenbare persoon groter dan het risico dat geldt voor Nederlanders die niet als militair herkenbaar zijn. Het dragen van het uniform tijdens het dagelijkse woon-/werkverkeer is niet noodzakelijk voor de uitoefening van de militaire taak en is om die reden tot nader order niet toegestaan. Het betreft een eenvoudige, logische en interne voorzorgsmaatregel die Defensie heeft genomen vanuit zijn werkgeversverantwoordelijkheid. De maatregel is niet uniek. Defensie heeft deze maatregel in het verleden eerder afgekondigd, bijvoorbeeld tijdens de inzet van Nederlandse F-16’s boven Kosovo. Bij de uitoefening van militaire taken in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in het kader van militaire steunverlening aan civiele autoriteiten, bij militaire plechtigheden of bij oefeningen, wordt het uniform gewoon gedragen.
Over beveiligingsmaatregelen doet Defensie doorgaans geen uitspraken, dus ook niet over de wijze waarop de toegang tot militaire objecten is georganiseerd. Op basis van informatie van de veiligheidsdiensten kan Defensie besluiten tot het nemen van aanvullende maatregelen om de veiligheid van het personeel te waarborgen, inbegrepen aanvullende maatregelen voor de toegang tot militaire objecten. Om het beoogde effect niet te ondergraven, worden over genomen of nog te nemen maatregelen geen mededelingen gedaan.
Zie het antwoord op vraag 3.
Defensie doet over individuele gevallen geen mededelingen. Wel hecht ik eraan mee te delen dat er zich geen significante verandering heeft voorgedaan in de afgelopen periode.
Ik deel met u de mening dat het personeel recht heeft op een CAO. De onderhandelingen hierover zijn intussen van start gegaan. Het is niet opportuun om hier nu inhoudelijk op in te gaan.
Zoals door mij aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 7 november 2014 (Kamerstuk 33 763, nr. 59) zal het kabinet u in het voorjaar 2015 antwoorden over de door de motie van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 23) stelde vragen naar het ambitieniveau van de krijgsmacht, waarbij de financiële consequenties zullen worden meegenomen.