Ingediend | 25 november 2014 |
---|---|
Beantwoord | 12 december 2014 (na 17 dagen) |
Indiener | Tjitske Siderius (PvdA) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | jongeren organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z21576.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-808.html |
Ja. De Raad heeft een adviesteam ingericht, om gemeenten2 desgevraagd van advies en consult te kunnen voorzien, en hen te adviseren in die situaties waarin een raadsmelding overwogen wordt. De bedoeling van de advisering is om zaken niet te laat, maar zeker ook niet te vroeg, voor te leggen aan de rechter.
Als een gemeente de Raad consulteert, blijft de verantwoordelijkheid voor de melding en dus voor de veiligheid van het kind bij de gemeente liggen.
De vorming van adviesteams ligt in de lijn, die de wetgever heeft beschreven. De Raad voor de Kinderbescherming treedt in het stelsel namens het Rijk op om waarborgen te scheppen voor ernstig in hun ontwikkeling bedreigde kinderen. De Raad heeft met de adviesteams een verbinding met ketenpartners en draagt op deze wijze bij aan continuïteit van hulp (zowel voor, tijdens als na het raadsonderzoek). Ook in het geval van incidenten kan de Raad snel doorpakken, de goed werkende verbinding met gemeenten en andere partners in de praktijk is dan cruciaal.
De gemeente schakelt de Raad in als een verzoek tot onderzoek naar de noodzaak van gedwongen hulp wordt overwogen. De Raad voor de Kinderbescherming opereert derhalve met deze taak op het grensvlak van vrijwillig naar gedwongen kader.
De Raad en het AMHK/Veilig Thuis hebben verschillende rollen in het stelsel. Deze rollen zijn niet concurrerend, maar juist aanvullend op elkaar. De werkzaamheden van de Raad raken (net als nu het geval is) alleen het werk van het AMHK/Veilig Thuis als er in onderzoekszaken van het AMHK een verzoek tot onderzoek wordt overwogen (in 2013 ging het om een kleine 10% van het aantal onderzoekzaken van het AMK).
Het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming hebben een lange samenwerkingsrelatie met heldere afspraken over verwijzingen en doorgeleidingen. Daar wordt in de situatie na 1 januari 2015 onder regie van gemeenten op voortgebouwd.
Neen, dat is niet waar.
In de meerjarenbegroting van de Raad wordt uitgegaan van een vermindering van het aantal beschermingsonderzoeken. Dit uitgangspunt is gebaseerd op de premisse dat door de gemeenten verantwoordelijk te maken voor de jeugdhulp kinderen eerder in het vrijwillig kader geholpen worden, waardoor in minder gevallen een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk zal zijn.
De gemeente neemt het initiatief om een verzoek tot onderzoek bij de Raad te doen en niet een medewerker van een adviesteam.
Neen, in zijn algemeenheid vinden wij dat niet wenselijk.
Er zijn echter situaties waar dit wel kan voorkomen. In een casusoverleg bescherming, dat gestart is omdat een gemeente een verzoek tot onderzoek overweegt, kunnen Raad en gemeente besluiten dat er toch nog voldoende ruimte is om met het gezin op vrijwillige basis verder te werken. Zie ook antwoord op vraag 6.
Neen, het uitgangspunt is dat de instelling die de zaak inbrengt voor overleg met de Raad voor de Kinderbescherming hierover vooraf de ouders, eventuele verzorgers en kinderen ouder dan 12 jaar informeert, tenzij het vooraf informeren in verband met de veiligheid van het kind niet mogelijk is. De bespreking vindt bij voorkeur plaats in aanwezigheid van ouders en -afhankelijk van de leeftijd- de betrokken minderjarige.
Ook is het mogelijk om de Raad anoniem te consulteren.
In dat geval kan de Raad slechts algemene noties geven over mogelijkheden en criteria. Van deze anonieme consultatie hoeven de ouders niet op de hoogte te worden gesteld.
Registratie bij de Raad voor de Kinderbescherming vindt plaats vanaf het moment dat een zaak met de Raad besproken wordt (en er dus een raadsmelding overwogen wordt) en ouders en minderjarige hiervan weten. Ouders en minderjarige worden schriftelijk hiervan op de hoogte gesteld. Volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens hebben betrokkenen het recht tot inzage, maar ook tot een verzoek tot wijziging of vernietiging van deze gegevens. Als er geen raadsonderzoek volgt, worden de gegevens na 12 maanden weer vernietigd. Als er wel een raadsonderzoek volgt, worden de gegevens bewaard tot het 24ste levensjaar van het kind.
Indien er sprake is van een vermoeden van fysieke kindermishandeling of onverklaard of mogelijk toegebracht letsel zal de Raad in een raadsmultidisciplinair overleg (in elk geval bestaande uit een raadsonderzoeker en een gedragsdeskundige en waar nodig een juridisch deskundige) besluiten om een arts met forensisch medische expertise (FME) in te schakelen. De betrokken FME arts zal informatie aan de Raad geven waaruit blijkt of het letsel al dan niet past bij het verhaal over het ontstaan van het letsel. Die informatie van de FME arts neemt de Raad mee in het onderzoek waarbij in de volle breedte naar risico en beschermende factoren gekeken wordt.
Over het inschakelen van forensisch medische expertise voor kinderen zijn door een landelijke werkgroep waarin ook de Raad voor de Kinderbescherming deelneemt, afspraken gemaakt. De vertrouwensartsen hebben conform afspraak het voortouw genomen in de regionale uitwerking van deze afspraken. Zij vervullen immers in de medische keten een «spilrol» op het terrein van de aanpak kindermishandeling.
In november zijn vijf bovenregionale bijeenkomsten georganiseerd. Van daaruit wordt de samenwerking verder opgezet in de afzonderlijke AMHK/Veilig Thuis regio’s. Aldus wordt ook voor de Raad duidelijk tot welke arts de Raad zich kan wenden. De kwaliteit van regionaal werkende forensisch artsen geven wij een impuls, door het Nederlands Forensisch Instituut te vragen en te financieren om in trainingen over forensisch medische expertise voor kinderen te voorzien voor deze doelgroep.
Zie antwoord vraag 8.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 hebben de Raad en het AMHK/Veilig Thuis verschillende rollen in het stelsel, die elkaar aanvullen. Het AMHK/Veilig Thuis is bewust gepositioneerd als het meldpunt waar professionals en burgers altijd met (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling terecht kunnen. De hier bedoelde stap van de Wet verplichte meldcode gaat dan ook over adviesvragen en meldingen van professionals aan het AMHK/Veilig Thuis. De Raad is dan niet in beeld. Dat gebeurt pas wanneer het AMHK/Veilig Thuis na onderzoek en in overleg met de Raad overweegt om tot een raadsmelding te komen.
Alleen bij hoge uitzondering – met name in geval van acute en ernstige crisissituaties – treedt de Raad op naar aanleiding van een melding van een burger of professional, indien een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk lijkt.
Ja.