Ingediend | 24 november 2014 |
---|---|
Beantwoord | 19 december 2014 (na 25 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
Onderwerpen | financiën organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z21460.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-886.html |
Ja.
Het Zwitserse referendum van 30 november 2014 is afgewezen. Het referendum, ook voordat bekend werd dat die is afgewezen, is voor mij echter niet relevant voor de goudclaim die Nederland lange tijd had op Zwitserland. In mijn beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp heb ik namelijk aangegeven dat er onvoldoende juridische grond is voor die claim en dat, ook op dit punt, de conclusies van de Contactgroep Tegoeden WO II (commissie-Van Kemenade) zijn overgenomen.
Zie antwoord vraag 2.
In de afgelopen twintig jaar is de Nederlandse regering enkel door de commissie-Van Kemenade formeel geadviseerd over de goudclaim van Nederland op Zwitserland. Zoals in mijn beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp te lezen is concludeerde de commissie-Van Kemenade dat «de claim van Nederland op de resterende 73.829 kg [...] juridisch/volkenrechtelijk niet meer staande te houden [is]» en dat «bilaterale juridische stappen tegen landen waarin geroofd goud is terechtgekomen [waaronder Zwitserland] evenmin haalbaar [zijn] en [dan] ook niet aanbevolen [worden]». De conclusies van de commissie-Van Kemenade zijn integraal overgenomen door de Nederlandse regering.
Het advies van hoogleraar Frits Kalshoven, uit de bijlage van het rapport van de commissie-Van Kemenade, brengt dit niet in een ander daglicht. Hij concludeert namelijk dat Nederland «niet over harde volkenrechtelijke argumenten beschikt waarmee het [het Akkoord van Washington] zou kunnen openbreken». De kans van slagen van een arbitrale procedure is volgens prof. Kalshoven dan ook zeer gering. Hij suggereert dat eerder een procedure op grond van «rede en billijkheid» in aanmerking kan komen; zie hiervoor ook mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Zie antwoord vraag 4.
Ik deel de mening van hoogleraar Frits Kalshoven zeer zeker dat «het in de oorlog willens en wetens aannemen van roofgoud» immoreel is. In het kader van «rede en billijkheid» heeft de Nederlandse regering in het verleden ook meerdere pogingen ondernomen om bilateraal met Zwitserland afspraken te maken. Die pogingen stuitten echter keer op keer op de verbindende kracht van het Akkoord van Washington. In het rapport van de commissie-Van Kemenade is te lezen dat de Nederlandse regering in 1955 de Zwitserse bondsraad in een geheim memorandum meedeelde van verdere stappen ter zake af te zien. Ik ben niet van plan om op die aangelegenheid terug te komen.
Zie antwoord vraag 6.
Ik zie geen aanleiding om mijn standpunt over de goudclaim te heroverwegen. Nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van goud, waaronder het besluit van de Nederlandsche Bank om een deel van de goudvoorraad terug te halen uit New York of een Zwitsers referendum dat een verbod op goudverkopen zou plaatsen, doen daar niets aan af. Zoals ik in mijn vorige antwoorden aangaf zullen er geen verdere juridische stappen worden genomen tegen landen waarin geroofd goud is terechtgekomen, tenzij zich op dat terrein bepaalde omstandigheden voordoen. Ik zal bijvoorbeeld de situatie herzien indien er onverwachts nieuw gestolen «oorlogsgoud» opduikt. Zonder een dergelijke directe aanleiding zal ik niet om extra «legal opinions» vragen.
Zie antwoord vraag 8.